maandag 20 september 2010

Droomvlucht naar huis

Dag 34 – Donderdag 16 september 2010
Rome – Eindhoven - Landgraaf

Na het afscheid van Jan, die zijn fiets en bagage naar ‘de camping van Soetens’ rijdt en morgen pas naar huis gaat, stap ik om elf uur in het shuttlebusje naar vliegveld Ciampino. Een rit van 35 kilometer. De chauffeur is zeer behulpzaam en loopt nog een eindje met me mee om me te wijzen waar ik moet zijn.
In de vliegveldhal verdeel ik mijn bagage in twee grote pakken, die in een sealmachine met plasticfolie tot een handzaam geheel gemaakt worden. De fiets pak ik in met dik plastic nadat ik het stuur evenwijdig aan het frame gezet heb. Meer is niet nodig. Mijn stuurtasje (met draagriem) fungeert als handbagage. Mijn notebook in een platte tas op mijn rug.

Doordat het vliegtuig vertraging heeft, staan de passagiers drie kwartier langer te wachten dan oorspronkelijk de bedoeling was. In een lange rij. Dat valt bepaald niet mee.
Het duurt tot half drie voordat het Ryanairtoestel eindelijk van de grond komt. Mede door het weer en de grote gaten in de bewolking wordt het een prachtige luchtreis. Aan het raampje gezeten kan ik uitgebreid genieten van alles wat er te zien is. De monding van de Tiber, de rivier waar ik bijna driehonderd kilometer min of meer langs heb gereden - water naar de zee dragen of niet, maar hier belandt het water uiteindelijk echt in de zee – en de geschiedenis van Napoleon; we vliegen langs Corsica (waar hij geboren werd) en het eiland Elba, waar hij een tijdlang gevangen zat en weer ontvluchtte om honderd dagen later zijn Waterloo te vinden. Dan over de toppen van het Mont-Blancmassief, de Walliser Alpen met hun eeuwige sneeuw en fantastische gletschers. Ik maak meer dan honderd foto’s.

Intussen houdt het Ryanairpersoneel zich bezig met een stukje commercie. Op vlotte wijze worden beurtelings ‘speciale aanbiedingen’ aangeprezen en aan de man gebracht, zowel qua horeca als in de vorm van sieraden. Het lijkt bijna een competitie voor de titel van ‘beste standwerker in de lucht’.
Vanaf vier uur wordt geleidelijk de landing ingezet. Steeds dichter naar de witte massa onder ons, de bovenkant van het wolkendek, dat erbij ligt als een Arctisch poollandschap. ´Wakken´ daarin geven zicht op het Limburgse land, Sittard en vooral de breed meanderende Maas met zijn lijnrechte metgezellin, het Julianakanaal. Schitterend om te zien vanuit de lucht. Het lijkt af en toe net de ‘Droomvlucht’ in de Efteling.
De landing verloopt perfect. Ruim een kwartier later mag ik Louise in mijn armen sluiten, samen met schoonzus Helmy als ontvangstcomité naar Eindhoven gekomen, en achter het stuur plaatsnemen voor de rit naar Landgraaf. Naar huis.
Het is behoorlijk wennen aan de temperatuur. Tien graden lager dan in Rome. Ik kan het maar niet warm krijgen. Zelfs bij het gezellige etentje later op de avond lopen af en toe de rillingen over me… maar dat kan ook van iets anders zijn.

De tocht behoort weer tot het verleden. Weer terug in het alledaagse leven. Deze stap terug betekent inleveren van ruimte. Je hebt er tijd voor nodig. Ook om te beseffen hoe begenadigd je was om een pelgrimstocht als deze te hebben mogen maken.
Het onderweg zijn is een andere manier van bestaan. Hoe langer de reis duurt, hoe minder je het nog op een rijtje krijgt wanneer je dáár en dáár fietste, overnachtte, mensen ontmoette. Er lijkt een andere tijdrekening te ontstaan. Soms weet je niet eens meer welke dag het precies is, laat staan de hoeveelste. Dat is ook niet van belang, de kalender is slechts een kunstmatige indeling van de tijd, een poging om vat op de tijd te krijgen die anders ongrijpbaar als zand door je vingers zou glippen. Slechts ‘insnijdende’, ‘erin hakkende’ gebeurtenissen gaan op den duur weer zoiets als een kalender bepalen, een bepaalde tijdordening, maar dan wel een andere.

Ook je zelfgevoel verandert als je lang onderweg bent. Het alledaagse leven om je heen gaat normaal door. Mensen gaan naar hun werk, vrouwen halen hun boodschappen, wandelen met de kinderen; mensen rijden in auto’s, bussen, taxi’s of op fietsen. Allemaal met een maatschappelijk doel op korte termijn. Maar als pelgrim ‘doe’ je niets. Je hebt geen sociale rol of functie. Je fietst letterlijk overal tussendoor. Je bent een toevallig aanwezig decorstuk. Je gaat ergens zitten als je dat uitkomt, je eet midden in een dorp op een bank, bij een pomp, op de trappen van een kerk. Je bent anoniem, en je komt ook nergens iets nuttigs ‘doen’. Je moet heel wat verbeelding ontwikkelen om van jezelf te gaan denken dat je pelgrimstocht voor de samenleving iets betekent. Menigmaal overvalt je het gevoel dat je een egoïst bent. Heel wat kennissen beschouwen je tocht dan ook als een luxe uitje, al snappen ze nog wel dat je af en toe niets geschonken krijgt en best wel jezelf tegenkomt. Maar geen haar op hun hoofd denkt er aan hetzelfde te gaan doen.

Het bestaan onderweg verschilt essentieel van de andere manieren van bestaan. Het komt erop neer dat je voortdurend in beweging bent. Het zou wel eens kunnen dat daarin, in zoiets eenvoudigs, het hele geheim ligt. Voortdurend lichamelijk in beweging zijn op een weg, waarop je van alles kan overkomen, en eigenlijk niets anders echt belangrijk is dan dit ene: onophoudelijk voorwaarts. Toch wel merkwaardig dat daarin de geest vrij kan worden en de ruimte krijgt. Ruimte, ja, dat is een heel wezenlijke ervaring onderweg.

Wat blijven zijn de herinneringen, al dan niet tastbaar, en de ontmoetingen met mensen die op je pad kwamen, hetzij ‘toevallig’ of ‘gezonden’: de Romefietsers Mark en Jolanda, Jan, Eddy en Lieve, Sandra en Wim, Piet en Corry (tot Assisi) en Harold (met Verona als einddoel), de motorrijders Arnout en Justin, op weg naar het oosten van Azië. En niet te vergeten 'Schmuck-Karl', die in Florence mijn spullen repareerde. Allemaal zorgden ze op enigerlei manier voor het inkleuren van mijn totaalplaatje. En ook al ontmoette ik dagenlang niemand – op de ‘zware’ route Bologna – Florence – Assisi, die door de meesten gemeden wordt – toch heb ik me nooit alleen gevoeld. De telefoontjes met Louise en de blogreacties van vrienden en familie zorgden altijd voor ‘gezelschap’. De blog als digitale navelstreng. Met als nadeel (of voordeel..?) dat er bij thuiskomst weinig meer te vertellen overblijft omdat alles al verteld en geschreven is.

Tot zover deze (geschreven) woorden van mij, waarmee ik deze blog afsluit.
Mocht ik t.z.t. dit verslag in boekvorm gieten, dan zal ik iedereen daarvan op de hoogte stellen.

woensdag 15 september 2010

'Udienza Generale di Sua Santità Benedetto XVI'

Dag 33 – Woensdag 15 september 2010
Rome, 2e dag

Eindelijk heb ik weer eens heerlijk geslapen. De pilletjes van de ‘tandemfietser’ hebben prima gewerkt. Geen bijwerkingen, nauwelijks nog pijn. Om half acht verschijnt Jan bij mijn tent om te kijken of ik al wakker ben. Nou, nèt. Hij heeft de uitgeprinte ‘boarding pas’ voor de thuisvlucht alvast afgehaald bij de receptie. Vervolgens ga ik zelf naar de receptie om in te checken voor de shuttlebus morgenvroeg naar vliegveld Ciampino. Ze rijdt om kwart over negen en om elf uur. De laatste optie is voor mij prima. Ik ben er dan om half twaalf terwijl het vliegtuig om tien voor twee vertrekt. De kosten zijn dertig euro plus tien euro voor de fiets.

Om half negen stappen we in de campingbus voor onze tweede dag Rome. Dan in Prima Porta, dat lelijke station, op de trein en daarna verder met de metro. Rome, de caput mundi, waar Caesar eens heerste, de Città di Dio, de stad Gods. Vanuit de lucht gezien is Rome een labyrint, een onontwarbaar doolhof van straten die zich rond gebouwen, fonteinen en ruïnes slingeren. Vol met brommers, scooters, toeristenbussen en zwermen auto’s die in alle richtingen rond rotondes knetteren.

Op het Sint-Pietersplein worden de houders van gele audiëntiekaarten door de Zwitserse Garde gescheiden van degenen met rode kaarten, die kennelijk een streepje voor hebben. Er staat een enorme rij, zoals op hoogtijdagen voor de attracties van pretparken. Iedereen wordt onder de colonnade door detectiepoortjes geleid. Tot mijn schrik realiseer ik me dat ik mijn zakmes bij me heb. Stel je voor dat… maar het wordt niet ‘gedetecteerd’ en ik word zonder problemen doorgelaten. Misschien, met al die Zwitsers hier, omdat het een ‘Zwitsers’ mes is..? Toch blijf ik vraagtekens stellen bij de beveiliging.
De hele meute wordt naar een grote zaal gedirigeerd, vanaf het plein gezien links van de basiliek. Als we binnenkomen is de voorste helft al gevuld. Ik schat dat er minstens vijfduizend mensen in kunnen. Benedictus zelf de hand schudden zal er dus zeker niet inzitten. Vooraan rechts geeft een grote groep met vlaggetjes zwaaiende Argentijnse jongeren duidelijk blijk van aanwezigheid door af en toe een mooi lied aan te heffen. Dat wordt in andere hoeken van de zaal beantwoord, zoals door een groep Australische meiden achter ons. Velerlei nationaliteiten zijn vertegenwoordigd. Er heerst een opgewonden sfeertje dat veel lijkt op een zaal kinderen in afwachting van Sinterklaas. Alleen lijken de muziekpiet, de wegwijspiet en hoe al die andere pieten ook allemaal mogen heten, vervangen door drie rijen kardinalen, die maar wat stijfjes op het podium zitten, zonder enigerlei communicatie met het publiek. Een paar leden van de Zwitserse Garde dragen wel een soort pietenpakken, maar ze beperken zich tot wijdbeens in de houding staan met hellebaarden in hun hand. Nee, het publiek wordt niet echt bezig gehouden voor het begin van de show. Dat moet het maar zelf doen. Maar dat is dus geen enkel probleem. Het enthousiasme is werkelijk aanstekelijk.

En dan, om half elf, komt plotseling il papa op. Een glorieuze intocht. Met gespreide armen neemt hij de toejuichingen in ontvangst. Als Zijne Heiligheid op zijn zetel heeft plaatsgenomen wordt door verschillende kardinalen en 'mindere' priesters het evangelie volgens Mattheus voorgelezen in even zoveel verschillende talen.
Nadat hij een pakje papieren in zijn handen gestopt heeft gekregen neemt de paus het woord. Alles is kennelijk strak voorbereid en gereguleerd. In het Italiaans leest hij een preek voor over Santa Chiara van Assisi, die als achttienjarige jonge vrouw afzag van alle rijkdom en een huwelijk op stand om als bruid van Christus haar verdere leven gestalte te willen geven. Uiteraard wordt ook Sint Franciscus ten tonele gevoerd en het heilige oord San Damiano, waar de orde van de Clarissen haar eerste huisvesting vond. Alles bekende koek voor mij. Mocht ik echter denken Assisi voorgoed achter me gelaten te hebben, dan blijkt nu het tegendeel. Bovendien, als ik geen last van mijn nek gekregen zou hebben, dan zou ik nooit in San Damiano geweest zijn. Een ingreep van de voorzienigheid..? Het voelt als een bepaalde cirkel die pas dagen later gesloten wordt.
De audiëntie wordt voortgezet met het in vele talen voorstellen van de pelgrimsgroepen die van heinde en verre naar Rome gekomen zijn. En telkens houdt Benedictus een kort toespraakje in die betreffende taal. Hij blijkt behalve Duits en Italiaans ook Engels, Frans, Spaans, Portugees en zelfs Pools te beheersen. Een intellectueel mens van hoog niveau. Als de groepen genoemd worden laten ze zich luidkeels horen, waarna hij lachend naar hen zwaait. Er zijn ook groepen die daarbij een lied aanheffen, waaronder een werkelijk oorstrelend koor. En een Italiaanse blaaskapel. Allemaal krijgen ze open doekjes van het publiek en de Heilige Vader.
Doordat iedereen aan bod moet komen wordt het een lange zit. Na ruim anderhalf uur wordt de audiëntie afgesloten met het samen zingen van het Pater Noster in het Latijn en de pauselijke zegen, niet alleen voor de aanwezigen, maar ook hun hele familie thuis.
Ondanks de lengte van de ‘show’ vind ik na afloop dat ik iets bijzonders heb meegemaakt. En Jan ook. Maar… laat ik nou altijd gedacht hebben dat zo’n audiëntie buiten op het plein zou plaatsvinden en Benedictus er in zijn pausmobiel zou rondrijden. Mooi niet dus.

Nadat we in de stroom van de hele massa weer buiten zijn, lopen we door naar de Friezenkerk. Langs de colonnade naar beneden, dan rechts omhoog, een ronde poort door en trappen omhoog komen we op een pleintje… maar wat een rommel. Werklieden zijn volop bezig met restauratiewerkzaamheden. De medewerker van de kerk staat te praten met twee Romefietsers. Ons Assisikruisje is het het eerste dat hun aandacht trekt. Op een kantoortje rechts naar boven zijn verschillende mensen aanwezig die ogenschijnlijk geen vreemden voor elkaar zijn. Een oorkonde? Da's dan jammer, die worden altijd in de zondagsdienst uitgereikt. Maar omdat we dan al naar huis zijn, is een van hen bereid om er toch een voor ons te schrijven. De overhandiging aan mij wordt gefotografeerd om later op de internetsite van de kerk geplaatst te worden. Ik ben benieuwd of ze straks mijn naam nog weten. Want ze houden hier geen register bij als Dom Bruno.

Onze lunch gebruiken we net als gisteren op de trappen van de colonnade rond het plein. Dan zien we in de verte het ‘tandempaar’ gepakt en gezakt het plein opkomen. Zo hebben ze het gewild, ook al moest bij de poortjes en verschillende hekken van het Tiberfietspad de bepakking eraf. Consequente doorzetters, die twee. Ze komen bij ons zitten en stellen zich voor. Wim en Sandra. Wim informeert hoe mijn nacht was. Uitstekend, dank zij zijn pilletjes. Ik vraag hem terloops wat hij ‘doet’ in zijn dagelijkse leven. Huisarts..! In Woerden. Ik ben stomverbaasd. Hoe is het mogelijk dat er telkens mensen op mijn pad komen op het moment dat ik ze nodig heb, als er nood echt aan de man is? Denk aan Jolanda, de verpleegster, die erbij was toen ik die lelijke val maakte, en Jan, die me op sleeptouw nam toen ik me bepaald niet lekker voelde. En nu Wim.
“Dat is geen toeval”, vindt Wim. Ik ben het met hem eens.
Wim en Sandra zoeken een camping dichter bij het centrum en nemen tot maandag de tijd om Rome te verkennen. Het afscheid is hartelijk.

Twee dagen Rome is veel te kort, zeker als je vandaag nog voorbereidingen moet treffen voor de thuisreis morgen. Jan heeft wat meer tijd. Samen bezoeken we de Sint-Jan van Lateranen, net buiten de stadspoort aan de Via Appia. Een kerk die gesticht werd in de vierde eeuw en lange tijd de zetel van de paus herbergde in tijden voordat de Sint-Pieter gebouwd werd. Ook een kolossale renaissance kerk, opnieuw gebouwd in de 16e eeuw, waarbij (veel) oudere delen intact gelaten werden.
Daarna gaan we vanaf Termini beiden ons weegs. Voor mij eigenlijk een te vroeg afscheid van Rome. Ik heb meer níet gezien dan wel. Ik moet hier zeker nog eens terug komen, maar dan samen met Louise.

Terwijl Jan in zijn eentje richting Forum Romanum en Palatino gaat, keer ik alvast terug naar de camping en heb ditmaal een voorspoedige reis. Overal past het precies. Nergens hoef ik langer dan twee minuten te wachten. In de metro kan ik zelfs zitten, de trein staat op Flaminio net klaar om te vertrekken. Voorspoediger kan een reis per openbaar vervoer niet verlopen. Maar die trein naar Prima Porta… ik kom er niet over uitgepraat. Wat een vervelend, lawaaierig vervoermiddel. Tot Prima Porta zijn er liefst twaalf tussenstations. En overal wordt er met een schok gestopt (een keer vlieg ik met mijn hoofd tegen een stang), deuren klappen hard achter elkaar open, trappen storten omlaag met een geluid van mitrailleurvuur; dan weer met dezelfde dreunen de deuren dicht, met eenzelfde geraas de trappen binnengehaald en met een zwaar grommend motorgeluid opgetrokken… kedeng kedengedengedeng… en dat twaalf keer achter elkaar. Helaas is de campingbus net weg en moet ik een half uur wachten op de volgende. Jammer van de tijd.

In Prima Porta ga ik naar de Boerenbond die vlak naast de camping ligt. Een stuk dik plastic en een rol brede tape is alles wat nodig is om morgen alles transportklaar te maken voor het vliegtuig. Op de camping ligt het draadloze internet eruit, zodat gepoogd moet worden om het laatste bericht via de usb-stick op de blog te zetten. We zitten nog een tijdje gezellig bij elkaar met Eddy en Lieve, een Belgisch koppel dat we na Assisi regelmatig treffen. Assisi blijft me dus min of meer achtervolgen. Vanavond houden we samen met dit tweetal ons 'laatste avondmaal' in Rome. Ze laten champagne aanrukken omdat ze pas gehoord hebben dat ze voor de eerste keer opa en oma gaan worden. De opmaat voor een gezellige avond samen.
Zo, en morgen naar het vliegveld en dan naar Eindhoven, Louise, ik kom eraan. Mijn onvergetelijke reis behoort weer tot het verleden. Maar in gedachten nog lang niet.

dinsdag 14 september 2010

Geschiedenis achter dikke muren

Dag 32 – Dinsdag 14 september
Rome, 1e dag

Een dag openbaar verkeer. Om half tien met de campingbus naar het stationnetje van Prima Porta, oud, vuil compleet ‘onder-gegraffittied’… je snapt niet dat zoiets nog bestaat en mensen er op een bepaalde manier vrede mee hebben. De trein is vooroorlogs, rammelend, lawaaierig; de opstaptrap – ontwerp anno 1850..? – wordt met geweld en geraas opgehaald en neergelaten als een ophaalbrug. Kortom, een verplaatsing van levendige kwaliteit. Vanaf station Flaminio gaat het met de metro verder. Ook een belevenis op zich. Vol, vol, vol. Zitten kun je vergeten. De Italiaanse jeugd bezit niet meer de hoffelijkheid om oudere mensen hun plaats aan te bieden. Misschien zien we er niet zo uit, maar hangen aan stangen is ook niet alles.

Om kwart voor elf zijn we op het Sint-Pietersplein. Onze eerste gang is langs het beeld van Petrus – hij staat nog steeds te wijzen – naar de Zwitserse garde voor de pelgrimsstempel. We worden doorverwezen naar de sacristie. Zomaar invoegen in de rij van mensen die na lange tijd in de rij gestaan te hebben eindelijk naar binnen mogen.

De kerk is een imponerende renaissance tempel. Een overdonderend gigantische ruimte, de menselijke maat is volkomen zoek… het lijkt een grote, fantastische doos vol mieren. Alles, ieder hoekje, geweldig afgewerkt en overal marmer, in allerlei kleuren. Bijna te schitterend om waar te zijn. En grotendeels bekostigd uit verkochte aflaten aan mensen die in de piepzak zaten over hun hiernamaals. De bouw van de Sint-Pieter, nogmaals, een imponerend monument van koninklijke aardse pracht en praal, was ooit een van de oorzaken dat Luther met de reformatie begon. Hier ging het volgens hem niet meer om het geloof, maar om vertoon van rijkdom en macht. Ook deze gevoelens spelen een rol als ik me met stijgende verbazing door het gebouw beweeg.

Een van de eerste dingen die me opvallen is een met glas ontoegankelijk gemaakte kapel met de Piëta van Michelangelo. Hier schieten woorden te kort. Wat was dat een kunstenaar! Een beeld van perfecte harmonie en een uitzonderlijke uitdrukking van het menselijke leed van een moeder die haar zoon verliest. Ik moet daarbij denken aan het prachtige gedicht met de titel Piëta, dat Herman Vleugelers uit Obbicht hierover schreef.

Miene leve jong, wie liks te hie versjlage,
doe bes te zjwoar, te groeët veur miene sjoeët
Van ’t eine hout nao ’t angere gedrage,
vanoet dae voorbak nao de marteldoeëd

Weer liks te in deuk, wie op dae ieëste mörge.
Dat sjtevig lief, zo koud noe en gewondj;
ich zou zo gaer nog veur dich wille zörge,
mer ’t is gedaon, zaet diene sjtille mondj.
Ich zal veurgood noe mer dien ouge sjloete
wo ’t vuur van rech en leefde oeëjt oet sjeen;
sjlaop noe mer zach in ’t keule graaf dao boete
en es te opsjteis… dan zal ’t Paosje zeen.


En de camera’s flitsen maar – ja, in de Sint Pieter mag wel gefotografeerd worden.
Na een tocht door de kerk en allerlei zijruimtes, allemaal even kunstzinnig verantwoord, komen we in de sacristie, een ruime ronde zaal met kasten en rekken vol togen. De man achter het tafeltje zit te telefoneren en een ietwat nerveus zich verontschuldigde priester brengt ons via een aantal gangen en trappen naar de verantwoordelijke voor de pelgrims, Dom Bruno Vercesi. Deze neemt ons mee – tjonge, wat is dat Vaticaan groot - naar een kantoorachtige ruimte, neemt plaats achter een grote tafel en beduidt ons tegenover hem te gaan zitten. Hij neemt alle tijd voor ons. Bij het bekijken van de stempels in mijn pelgrimspas valt het hem om dat er de laatste dagen volgens hem een paar ontbreken. Hij doelt op plaatsen op de Via Francigena. Die hebben we echter niet gereden. Ik moet beloven om verdere bekendheid te geven aan deze ‘echte’ oude pelgrimsroute door Frankrijk. Verder ondervraagt hij ons naar de motieven van onze reis. Sportief, cultureel of religieus? Natuurlijk noemen wij het laatste als de belangrijkste factor. Ook wil hij weten waarom Jan geen stempelkaart heeft. Jan geeft aan niet geweten te hebben dat dit, in tegenstelling tot Santiago, voor Rome ook bestond.
Niettemin besluit hij voor ons beiden een testimonium uit te schrijven. En uiteraard de laatste stempel te zetten in mijn pas. Hij vraagt of we het op prijs stellen met hem naar de tombe van Sint Petrus te gaan. Zo krijgen we een privérondleiding naar een plek waar een gewone toerist achter de dikke muren van het Vaticaan nooit komt: een apart klein kerkje onder het hoofdaltaar. Hier krijgen we een volgende les plus overhoring, die afgesloten wordt met het samen bidden van het Onze Vader en zijn persoonlijke zegen met handoplegging. Op dat moment hoop ik dat hij ook mijn nekpijn wegneemt, maar dat gebeurt niet.
Als ik hem vertel het te betreuren dat de paus morgen geen audiëntie geeft, begint hij meteen te telefoneren. Il Papa is wel in Castel Gandolfo maar vliegt morgen naar Rome voor de openbare audiëntie! Dom Bruno raadt ons aan naar de Portone di Bronze te gaan voor tickets. Ik mag zijn naam noemen. Dat blijkt achteraf bij de bewaking inderdaad wonderen te doen en ook bij de Swiss Guard. Dus… we hebben twee kaarten voor de audiëntie morgen!
Een bijzondere ochtend, dat mag je wel zeggen.

’s Middags gaan we met de overvolle metro naar het Colosseum. Alweer vergapen aan de letterlijk kolossale afmetingen. Hierbij vallen stadions als Nou Camp, Bernabeu en San Siro volkomen in het niet. Laat staan onze Arena en Kuip, die in vergelijking tot het Colosseum terecht die naam draagt.
Buiten op het plein word ik door twee Romeinen even tot keizer gekroond. Mayus de Eerste. Ze lijken met hun zwaarden echter niet helemaal op mijn hand te zijn. Een heet er namelijk Brutus…
Om binnen te komen moet Jan twaalf euro betalen. Ik mag er gratis in omdat ik vijfenzestig ben. Identiteitskaart laten zien en zonder problemen een gratis ticket, niet alleen voor de Arena, maar ook voor Forum Romanum en het Paletino. Nogmaals, wat is dat Colosseum kolossaal. De rillingen lopen over je rug als je even tot je laat doordringen hoeveel bloed er hier gevloeid heeft. De zandvloer is verdwenen waardoor er zicht is op het ondergrondse dorp van ruimtes en gangen. Indrukwekkend.

Een dag een stad bezoeken, alleen maar lopen en staan, kan zwaarder zijn dan het rijden van een bergetappe, vindt Jan. We besluiten het er dan ook voor vandaag bij te laten en terug te keren naar de camping. Via de overvolle metro en trein naar Prima Porta. Alweer staan. Ik ga eerst even een half uurtje plat voordat ik andere actie ga ondernemen. Zoals dit. En het genieten van jullie prachtige reacties, dat zeker. Best af en toe kippenvel. Bedankt.
’s Avonds komt ook een stel op tandem aan, dat we onderweg in Assisi al eerder ontmoetten. ‘Hij’ vraagt meteen hoe het met mijn nek gesteld is en geeft me na mijn niet al te positieve antwoord enkele pillen. “Die kun je gerust nemen, ook als je een zwakke maag hebt. Ik ben namelijk een professional in mijn vak. De eerste moet je nu wel meteen nemen.”
En voor het eerst sinds dagen zit ik deze woorden nagenoeg pijnvrij te typen. Een pelgrimstocht is een rijgsnoer van ontmoetingen…

maandag 13 september 2010

Veni, vidi, het is volbracht..!

Dag 31– Maandag 13 september
Fiano R – Rome (Prima Porta), 22,7 km + ... km Roma v.v.
Totaal 1876 + … km

Ik ben al vroeg wakker met een gevoel van zekere opwinding. De laatste dag vandaag, jour de gloire, giorno suprema… als ik dit in mijn schrift schrijf zijn de batterijen van mijn tentlampje uitgeput… Rome lijkt als te bereiken doel meer impact te hebben dan Santiago vorig jaar, waarbij het onderweg zijn, de Camino, belangrijker was. Er komt een gevoel van trots in me op dat ik, ouwe knar, het gehaald heb. Zonder een centje zitpijn! Dank zij de Aessisbroek, ongetwijfeld. Geen moment verzuring gekend. Alleen jammer van een paar dagen rug en de laatste dagen die kou op mijn nek. Daar moet ik voorzichtig mee zijn. Het is per slot van rekening een ontsteking en genezing vereist rust. Om de inspanningen zo gering mogelijk te houden kies ik vandaag voor een kortere weg, de Via Tiberina, een drukke provinciale weg door het dal van de Tiber. Er loopt een befietsbare strook langs van ongeveer een meter breed. En het langs suizende verkeer moet je maar voor lief nemen. Jan wil vandaag het laatste deel van de route van Reitsma rijden, door de heuvels, zoiets al gisteren. Sinds hij met mij samen rijdt is hij beter gaan klimmen, zegt hij. En daar wil hij nog een kleine dertig kilometer van genieten. Dus rijden we vandaag weer alleen.

Het is een perfecte dag vandaag. In de ochtend is het al heerlijk qua temperatuur, de tent is droog… wat wil je nog meer. Wát een giorno suprema!
Om tien voor negen rijden na de nodige inkopen in de campingwinkel samen de poort van de camping uit. Bergaf, dan weer bergop, weer omlaag, weer omhoog tot bij Capena onze wegen scheiden. Jan naar rechts – omhoog – en ik naar links, omlaag. De drukte op de Via Tiberina is inderdaad behoorlijk. Goed aan de kant blijven luidt het devies. Het achteropkomende verkeer zorgt voor een behoorlijke rugwind. En de drukte en het lawaai, daar moet je toch aan wennen, want in Rome zal het zeker nóg ‘levendiger’ zijn.

Om half tien maak ik na vijftien kilometer even een pauze bij een verrijdbare snackbar op een parkeerplaats langs de drukke weg in de hoop daar een latte macchiato te kunnen krijgen. Maar ik vang bot. Gezeten op een muurtjes schrijf ik even wat in mijn schrift. Tot hier heb ik een gemiddelde gedraaid van 21,8. Heerlijk. De weg loopt af en toe vals plat omhoog en omlaag. Er zit ook nog een klimmetjes in dat net te lang is om op de macht door te stoempen. Bijna parallel met de Via Tiberina loop de autostrada. Daar zit natuurlijk het meeste verkeer op. Al met al toch een goede keuze dat ik deze route genomen heb. Je rijdt zonder al te veel inspanningen naar je einddoel toe. Het voelt als een beloning voor al het klimmen en afzien in de afgelopen weken. Het weer is nog steeds perfect. Wolkenloze azzuri hemel. Typisch Italia. Maar ook het enorme verkeersgedruis is typisch Italia. De mensen rondom mij heen praten niet met elkaar, nee, schreeuwen is de enige oplossing om zich verstaanbaar te kunnen maken.
Ergens binnen in mij zingt een kinderstemmetje: “We zijn er bijna, we zijn er bijna, maar nog niet helemaal!”. Het naderende einde van een schoolreisje van een maand…

Om vijf over tien ben ik al op Camping Tiber met bijna 23 kilometer op de teller. Zo vroeg ben ik nog nooit op mijn plaats van bestemming geweest – de weg van thuis naar school even uitgezonderd. De receptionist maakt er geen probleem van. Ik kan een plekkie gaan zoeken en mijn tent opzetten. De grond is – typisch Italia – weer knoerthard. De enige steen die ik vind is zanderig en wordt per haring kleiner en kleiner. Als de binnentent staat is hij uiteengevallen in onbruikbare brokjes. Met de buitentent wacht ik dan maar tot Jan, “de man met de hamer”, gearriveerd is. Voorlopig heb ik een zee van tijd – nou, een meertje dan - om het bovenstaande te schrijven en het het wi-fi netwerk uit te proberen op het overdekte terras van de bar. Op een perfecte dag is álles perfect. Het draadloze netwerk werkt uitstekend. Wat dat betreft zitten we vandaag en de komende dagen gebakken.
Camping Tiber is net als die van gisteren een fraaie camping met veel groen, bloeiende struiken, veel schaduw en een koel zwembad. er zijn veel 'Hollanders'. Deze camping, die maar 20 km van Rome ligt, wordt veel gebruikt als uitvalsbasis om de stad te gaan bezoeken. Je kunt met een shuttlebusje en de trein zo vaak naar Rome als je wilt.

Om twaalf uur komt Jan het terras oplopen. De route was inderdaad ‘zoiets als gisteren’. Opnieuw veel klimmen en dalen. Maar hij heeft die 42 zware kilometers snel achter zich gekregen – een dik compliment is op zijn plaats.
Jan gaat een plek zoeken voor zijn tent. Dan eten we wat en rijden met lege fietsen de laatste twintig kilometer naar het ultieme doel, het Pietersplein.
Tot zover voorlopig. Straks zal ik dit verslag verder voltooien. Ik ben er!!!

's Middags om twee uur vertrekken we naar de città de Roma. Eerst een paar kilometer door het drukke voorstadverkeer en daarna het lange fietspad op langs de Tiber, roodachtig van kleur; het lijkt alsof Rome de loper voor ons heeft uitgelegd. Een vreemd fietspad overigens: hoewel het heerlijk drie tot vier meter breed is wordt het regelmatig onderbroken door hekken met smalle doorgangen. Een soort hindernisbaan dus. Als je hier met een bepakte fiets aankomt heb je keer op keer een probleem. Gelukkig had ik hierover gelezen in een groot aantal pelgrimsverslagen. We beschikken dus over legitieme voorinformatie, vandaar dat we met een lege fiets rijden.

Ergens op het fietspad ligt een brug met planken 'wegdek'. Aan het begin en einde hermetisch afgesloten met aan elkaar gelaste hekken van een meter vijftentwintig hoog. Geen doorkomen aan, tenzij je eroverheen klimt. Alle locale Italianen zijn hier al aan gewend. Het is al twee jaar zo. Er zit ergens een zwak plekje in het hout, en dat moet gerepareerd worden. Maar kennelijk lijkt het onmogelijk om dat in te plannen door openbare werken. Dus blijft de brug 'gesloten'. Je mag er dus niet overheen (ondanks het feit dat er geen omleiding aangegeven staat...), maar het kán wel. Dus klimt iedereen er 'gewoon' eroverheen. Fietsers hebben een groter probleem. Die moeten hun fiets twee keer binnen veertig, vijftig meter over het hek tillen en er dan zelf over klimmen. Als je met z'n tweeën bent heb je hulp aan elkaar. Nog problematischer is het voor fietsers die volledig bepakt zijn. Die moeten hun bepakking twee keer van de fiets slopen en er opnieuw op bevestigen. Een lachwekkende situatie.
Uiteindelijk rij je het drukke stadsverkeer van Rome binnen. Er zijn fietspaden, dat wel, maar je moet niet vreemd opkijken als er auto's op staan geparkeerd... de auto is hier de heilige koe. Hoe dichter je bij Vaticaanstad komt, hoe meer volk op de been. Als fietser wordt het laveren, remmen, sur-placen en wat dies meer zij. Enige behendigheid is dus vereist.

En dan plotseling zien we de pilaren van het Sint-Pietersplein voor ons. Een fantastisch gevoel. Rillingen, emotie. "Jan, we zijn er!" We geven elkaar een hand. Veni, vidi, vinci. De weg met al zijn hindernissen overwonnen!
We zijn onder de indruk van de enormiteit van het plein en vooral de basiliek. Wát een afmetingen! Ik heb de Duomo van Florence gezien, maar dit...
Wat doe je als je hier aangeland bent? Je maakt foto's van elkaar - alleen jammer dat de zon verkeerd staat. Niets aan te doen. Je kunt de zaak moeilijk een kwartslag draaien... een vriendelijk Canadese biedt aan ons beiden samen te kieken.
Daarna gaan we op de trappen zitten om zwijgend rond te kijken en te genieten van het bereiken van ons doel. En wát voor een doel! Onder de indruk, echt. Morgen komen we terug met de shuttlebus om een hele dag in deze prachtige (maar hier en daar best vuile) stad door te brengen. Het lukt niet de laatste stempel en de pelgrimsoorkonde in de wacht te slepen. Een van de kleurig uitgedoste soldaten van de Zwitserse Garde licht ons in ons dat het kantoor alleen 's morgens tussen half negen en twaalf 'aperto' is. Dus morgen terugkomen. We zullen dan probleemloss doorgelaten worden en hoeven niet in de rij te gaan staan om de Sint-Pieter te bezoeken. Een meevaller, tóch?
Een teleurstelling echter is het feit dat de paus op vakantie is tot 1 oktober en er woensdag dus geen openbare audientie is. Kómen we eens een keer in Rome, is híj op vakantie..!

Al met al een prachtige dag. Een tevens een raar gevoel dat we morgen niet meer hoeven op te stappen naar de volgende camping.
Overigens... als we het plein op komen zie ik het beeld van Petrus bewegen. Met zijn vinger wijst hij in onze richting. "Kijk, daar zijn ze..." ;-)

zondag 12 september 2010

Twee dagen Umbrië, wonderschoon maar onbarmhartig

Dag 29 – Zaterdag 11 september
Assisi (via Monte Martani) – Narni-Testáccio, 95 km
Totaal 1783 km

Dag 30 – Zondag 12 september
Narni – Fiano Romano, 62,5 km
Totaal 1845 km

Aangezien er gisteren op de camping in Narni geen internetverbinding was, schrijf ik vandaag een gecombineerd verslag over de twee afgelopen reisdagen. Een sober verslag, denk ik, want fietsen met een stijve nek betekent dat je amper rond kunt kijken en genieten van de geweldige panorama’s naast je. Bovendien waren het zware ritten met enorm veel klimmen. Mark en Jolanda (zie een reactie een paar dagen geleden) hadden gelijk.
Hieronder een overzicht per dag.

Zaterdag
De hele nacht van vrijdag op zaterdag waaide het stevig. Ik sliep niet al te best. Het voordeel van de wind bestond uit het feit dat de tent ’s morgens droog was en gemakkelijk ingepakt kon worden. Om half negen vertrok ik samen met mijn Belgische kompaan Jan Janssens. Na zeven kilometer bezochten we het sanctuarium van Rivertorto. Dat bestaat uit een kleine stenen hut die het eerste onderdak was voor Franciscus en zijn volgelingen. In 1845 werd er een neogotische kerk overheen gebouwd. Maar op schaal, niet zo overdreven bombastisch als de basiliek van Maria van de Engelen die ik gisteren bezocht. Overigens heeft paus Benedictus deze plek drie jaar geleden ook bezocht. De foto’s hangen er aan de muur.
Met dit bezoek namen we afscheid van Franciscus om de komende zware kilometers hun beslag te geven. Het was prettig rijden met z’n tweeën. De vele klimmen deden we apart op eigen tempo. En vooral op ons gemak. Achteraf gezien viel het best mee.
Het was een koele dag met een koude wind die we gelukkig grotendeels in de rug hadden. Tegen vijf uur pas bereikten we na een lange klim de camping bij Narni. Nóg kouder en nóg winderiger.

Daar kon zelfs de innemendheid en warmte van de gastheer niet tegenop. De schemering viel snel in. We hadden afgesproken samen te koken en dat gebeurde in het donker, in de wind. Jan zorgde voor de saus en ik voor de spaghetti. Fleectrui aan, wij op ons krukje, de rest op de grond… er zijn wel gezelliger omstandigheden om van een maaltijd te genieten. Koud. Zelfs al was er internetmogelijkheid geweest, dan had ik het niet meer klaargespeeld om nog wat te schrijven. Na een lang gesprek met een lekkere wijn ‘van het huis’ zochten we vroeg onze warme slaapzakken op.

Zondag
Vannacht werd ik wakker van de pijn in mijn nek. Na het nemen van een paracetamol lukte het om door te slapen… tot half acht. Om negen uur waren we klaar om te vertrekken. Geïmproviseerde sjaal om mijn nek, vijftien graden, blauwe lucht, koude wind weer in de rug. Het was een vreselijk zware rit. Ontzettend veel klimmen en als beloning af en toe grandioze uitzichten. Umbrië is wonderschoon, maar genadeloos voor fietsers. Je moet het onderste uit de kan halen om van A naar B te komen, in dit geval van Narni naar Fiano Romano. In het boekje van Reitsma staan verschillende klimmen aangegeven. Maar de trajecten daartussen zijn ook helemaal niet vlak. Stijgingen van bijvoorbeeld twee kilometer aan vier procent lijken het niet waard om in de routebeschrijving opgenomen te worden… maar je moet ze wel omhoog. Ook als het om half twaalf al 27 graden is en de hitte daarna alleen maar toeneemt. De hele dag bleef het omhoog en omlaag gaan. Dit is Reitsma’s zogenaamde ‘lichte route’… hoe zwaar moet dan die hoofdroute wel niet zijn?

Om drie uur kwamen we beiden verre van okselfris bij de poorten van de camping aan na een slotklim van vijf kilometer. Ik had het niet meer. Veëdig wie e communie-jeske.
Nadat de tenten ergens in de schaduw opgezet waren besloot ik eerst eens een half plat uurtje plat te gaan om weer bij te komen. Daarna op zoek naar internetmogelijkheden. Genereus geeft men aan de gasten gratis wi-fi te bieden, maar met mijn notebook kan ik er niet op inloggen. In een aparte ruimte kun je gebruik maken van een directe aansluiting, voor drie euro per uur… ik weet niet hoeveel mensen het wel lukt met hun eigen laptop toegang te krijgen tot dit gratis wi-fi netwerk. Het moet toch wat opleveren, al is het maar via een omweg.

Het is nu kwart over zes. Jan en ik zitten tegenover elkaar onze weblog bij te werken. Vanavond gaan we ‘uit eten’ in het campingrestaurant; dat hebben we na zo’n dag als vandaag wel verdiend.
Morgen de laatste etappe, de kroon op het werk. We zetten de tent op de camping van Prima Porta en rijden daarna de laatste 18 kilometer met ‘lege’ fietsen naar het Sint-Pietersplein. De dagen daarna nemen we de metro naar de stad.
Jan vliegt vrijdag terug naar Charleroi, en ik donderdag naar Eindhoven.
Ik hoop dat ik morgen alvast tijd kan vinden om mijn persoonlijke indrukken onder woorden te brengen en er een intenser verhaal van te maken dan dit wat zakelijke verslag.

vrijdag 10 september 2010

Genekt…

Dag 28 – Vrijdag 10 september
Assisi – gedwongen rustdag, 22,8 km
Totaal 1688 km

Gisteren bij het vallen van de avond voelde ik plotseling een pijnlijk stijve nek. Gaandeweg, terwijl ik bij mijn tent zat te koken, werd het erger. Alvorens te gaan slapen smeerde ik de zaak in met Arnica gelei, in de hoop dat het ’s ochtends over zou zijn.
Helaas pindakaas. Ik kan mijn hoofd nauwelijks draaien. Levensgevaarlijk om je dan per fiets op ’s Heren – door roekeloze Italianen onveilig gemaakte – wegen te wagen. Je moet voordurend om je heen kunnen kijken.
Het voelt als een ontsteking van de nekspieren. Als dat werkelijk zo zou zijn, dan kan ik het schudden, vlak voor het einde uitvallen in de Giro. Spierontsteking betekent antibiotica en rusten… hoe kom je dan in Rome?
Jan, mijn Belgische buurman heeft een ontstekingsremmer in de aanbieding. Diclofinac. Daar zie ik meteen van af. Daar word ik nóg zieker van.

Een andere optie is een dag pas op de plaats maken en aanzien hoe het zich ontwikkelt. De zogenaamde ‘hoop-variant’. Aan die strohalm klamp ik mij voorlopig vast. Een dag achterstand op het heilige schema, dat is mogelijk. Een dag minder in Rome kan ooit nog eens ingehaald worden, en dan samen met Louise.
Het voordeel is dat ik morgen samen met Jan kan rijden. We hebben gisteren al afgesproken sowieso samen een dag in Rome door te brengen. Ik denk dat het wel klikt met hem.

Vandaag dus rustig aan. Veel kan ik niet. Een hap nemen van mijn boterham doet al pijn in mijn nek. En het weer belooft na een droge ochtend – het is nu elf uur – inmiddels ook al niet veel. Een koele wind blaast vanuit de bergen achter Assisi onheilspellend donkere wolken in mijn richting. Een wasje doen schijnt andermaal niet tot de mogelijkheden te horen. Dan maar weer verder stinken. Ik zou graag met een lege fiets rustig aan even willen proberen. Maar ook dat laat ik maar uit mijn hoofd. Ik voel me letterlijk en figuurlijk genekt.

Aangezien de lucht dreigend blijft ga ik ’s middags plat en slaap van één tot vier. Ik voel me daarna een beetje beter. De nek lijkt wat losser. Morgen zal het wel weer gaan, denk ik.
Na mijn fiets een kleine onderhoudsbeurt gegeven te hebben, vooral de ketting, stap ik op voor een ritje. Allereerst om de kortste weg door het dal te vinden om morgenvroeg weer op de route te komen die eerst helemaal bergop door Assisi loopt. Dat hoeft niet meer…

Daarna naar de Basilica di Santi Maria degli Angeli, een gigantische koepelkerk die je al van verre ziet liggen. Hier stond in de middeleeuwen oorspronkelijk een kleine eenvoudige kapel waar Franciscus ooit Clara wijdde tot bruid van Christus. Wie op dit onzinnige idee gekomen is weet ik, maar begin 16e eeuw werd over deze kapel heen deze gigantische basiliek gebouwd in strakke renaissancestijl. Met de kapel – intussen ook weer verfraaid, gedeeltelijk ontdaan van zij authenticiteit – midden onder de koepel. Pompeus, exorbitant… ik heb het hier snel gezien. Wat een overdreven gedoe. Ook hier werd uiteraard weer de aflatenhandel ingezet om later nog meer te kunnen verdienen aan religieuze toeristen. De bussen rijden nog steeds af en aan.

Mijn tweede en belangrijkste doel is het kerkje van San Damiano, dat door Franciscus eigenhandig werd gered van de totale instorting. Je moet er wel een kilometer stevig voor klimmen, maar daar krijg je ook wat voor terug. Pastoraal gelegen tussen cipressen en olijfbomen voel je gewoon de geest van eenvoud en liefde voor de flora en fauna. Binnen is het intiem, authentiek, een oase van rust, stilte en aanbidding. Hier installeerde Franciscus de Clarissen en hier schreef hij ook zijn bekende loflied op de schepping, het Cantico del Creature. Ik voel me hier goed. Dit is echt, zonder opsmuk en tierlantijnen. Als ik vandaag niet ‘genekt’ zou zijn geweest, zou ik het nooit hebben kunnen zien en ervaren. Het is goed hier geweest te zijn. Op advies van Leo. Dank.

Na het doen van boodschappen in het aardige stadje Bastia Umbra – al met al toch nog bijna 23 kilometer losgetrapt – werk ik even op mijn laptop om dit korte bericht te schrijven. Straks doe ik het uiterst rustig aan. Uit eten met Jan in het uitstekende restaurant van de camping en vroeg naar bed.
Morgen dus die zware dag. We vertrekken niet te vroeg. Het zal de hele dag bewolkt en koel blijven. Maar met de wind in de rug. En dat scheelt een slok op een borrel… BORRELl!? Die heb ik al vier weken niet meer gehad…

donderdag 9 september 2010

Assisi, bellissimo!

Dag 27 – Donderdag 9 september
Rustdag Assisi
Totaal 1665 km

Het heeft bijna de hele nacht geregend. Dat zorgt voor een oorverdovend geroffel op het tentzeil. Met mijn oordopjes heb ik niettemin lekker tot half zeven geslapen. In de tent is alles een beetje klam, maar gelukkig nog droog. Als ik een slokje uit mijn bidon wil nemen gaat het deksel eraf… luchtmatras nat, slaapzak nat… dank je wel, Franciscus, voor het begin van deze dag.
Buiten is het één grote smurrie. Zanderige modder vermengd met lange dennennaalden. Zuster zon in geen velden of wegen te bekennen. Zware wolken jagen langs de lucht. Ik besluit al vlug om vandaag niet met de fiets naar de stad te gaan – vier kilometer hier vandaan – maar met de campingbus, die vertrekt om negen uur. Alla nove.

Na een lange warme douche sta ik om half acht in de bar in de rij voor mijn gisteren bestelde brood. Een aanzienlijke groep Italiaanse verkenners (en verkensters) zorgt voor een levendige drukte. Intussen steek ik alvast de laptop in het stopcontact om op te laden. Afgezien van het sanitaire gebouw zijn er bijster weinig oplaadpunten op de camping.
Vanaf het terras zie ik de wolken over de oude stad trekken. Het zal er beslist niet zomers zijn. Een perfecte dag voor de lange afritsbroek dus, maar uiteraard mét de Franciscaner open sandalen. En vooral het regenjasje en de pelgrimspas niet vergeten. Als ik de stekker uit het stopcontact wil trekken, lukt dat niet. Bij een volgende poging met enig geweld trek ik het hele stopcontact uit de muur. Consternatie. Het herstel kost zoveel tijd dat mijn eigenlijke ontbijt erbij moet inschieten, anders zou ik de bus missen.

We worden door de chauffeur gedropt op de grote parkeerplaats bij de stadspoort. Om twaalf uur en om vier uur kan terug gereisd worden. Allereerst loop ik de berg op naar het Piazza Inferiore di San Francesco,waar de ingang is van de onderste basiliek – er staan er namelijk twee op elkaar. Bij de ingang staat een pater met een non te praten. Als ik vraag waar ik een timbra kan krijgen, wijst hij me meteen door naar een kantoortje om de hoek, waar iemand achter een bureau zit. Hij informeert of dit mijn eindpunt is. Als ik antwoord dat ik naar Rome ga, ontsnapt hem een “Belissimo”.
In de kerk is de mis gevorderd tot de geloofsbelijdenis en ik schuif aan in een bank. Een gewone mis met nauwelijks onvergetelijk hoogtepunten. Alleen het moment waarop elkaar vrede gewenst wordt brengt enige opschudding teweeg. Er zijn er die hun bank verlaten en de halve kerk een hand gaan geven. Pace. Pace, pace. Ik moet even denken aan Leo Baeten, die ik al jaren ken uit de amateurfilmerij. Leo maakte drie jaar geleden een voetpelgrimage naar Assisi en schreef daar een boeiend boek over met de titel ‘Pace e Bene’. De weg naar Assisi wordt de ‘Cammino della Pace’ genoemd sinds paus Johannes Paulus VI in 2003 zijn pelgrimage (per vliegtuig) naar Francesco maakte en deze benaming vaststelde. Een mooi reliëf herinnert daaraan. Pace, vrede, staat hier dus centraal. Je komt de woorden ‘Pace e Bene’ in de hele stad tegen. Op tegeltjes, bekers, kopstukloze kruisjes, noem maar op. Ik besluit straks ook zo’n kruisje te gaan kopen.

Als ik na de mis op weg naar de tombe met het gebeente van Franciscus een foto maak – stom, de flits vergeten uit te zetten – word ik op brute wijze tot de orde geroepen door een kleine terriër van een franciscaan. Veel boosaardige woorden ontstijgen zijn gemoed… blaffende honden bijten niet, maar met deze weet je het maar nooit. Ik moet van hem de camera in mijn gordeltasje doen. Nee, niet in de broekzak, maar dáár. Een priemende vinger. Daarna draait hij zich om en loopt mopperend weg. Maar mijn foto’s maak ik toch stiekem. Zonder flits valt dat nauwelijks op.
Ik ben blij verrast dat er vlakbij de resten van Franciscus ook een kapel gewijd is aan Maria Magdalena. Dat onderstreept andermaal haar bijzondere rol bij de ontwikkeling van het vroegste christendom. Dat werd door de kerkvaderen nooit zo uitgesproken – ze werd zelfs valselijk beticht van het oudste beroep ter wereld – maar de heiligheid bereikte ze toch. Voor hoeveel andere mensen zouden er later nog dergelijke kansen liggen? Ook Franciscus was in zijn jonge jaren letterlijk een vrolijke Frans die denkelijk de nodige keren de biechtstoel nodig had om zijn ziel weer te zuiveren – een soort heilige car-wash avant la lettre. Zoals bekend zou hij later zijn leven drastisch veranderen. En, kijk nu eens rond, dit is het resultaat. Zijn voorbeeldige leven in armoede wordt nu bejubeld met alle pracht en praal en door velen commercieel keihard uitgebuit. Buiten in de stad kermis en kraampjes. Hier binnen stilte. Om de haverklap klinkt het door de geluidsinstallatie: “Silencio,… silencio per favore…” Is heiligheid alleen maar stilte? De stilte der aardse levenloosheid? Je zag het in de koepel van Florence ook: in de hel (de onderste ring) is er een en al beweging, leven, verdoemd of niet; maar hogerop in de hemelse ringen heerst alleen maar een verregaande saaiheid. Moet heiligheid dan zo saai zijn..? Och, wat zit ik hier weer op papier te bazelen op een kerkbank vlak bij het gebeente van een ex-zondaar en de kapel van een vermeende zondares..?

Franciscus, geboren in 1182, heette eigenlijk Giovanni. Maar zijn vader, die goede zaken in Franrijk deed, noemde hem Francesco, het Fransmannetje. Als Francesco tot inkeer gekomen is sticht hij de orde der Fanciscanen. Later trekt hij zich in eenzaamheid terug, ontvangt de stigmata (de kruiswonden van Christus), preekt voor de vogels en sterft op 44-jarige leeftijd op 3 oktober 1226. Als gevolg van zijn liefde voor de dieren is 4 oktober, 'Franciscusavond', later bestemd tot Werelddierendag. Al twee jaar na zijn dood wordt hij heilig verklaard. Ook wordt Franciscus algemeen beschouwd als de ‘uitvinder’ van de kerststal. Dat is niet helemaal het geval; hij was de eerste die er levende dieren aan toevoegde. Hoe dan ook, overal in de stad zie je de mooiste kerststallen te koop.

In de crypte, waar de sarcofaag te zien is waarin Franciscus’ gebeente werd opgegraven, kun je bij de ingang een kaars kopen. Je zoekt waar je ze kunt aansteken. Nergens. Op de altaartrap onder de sarcofaag staat een bordje met de boodschap dat het hier een symbolisch offer betreft aan San Francesco. Niet aansteken, maar gewoon in een korf leggen. Heb je daarvoor betaald? De gelovige massa trapt erin. Al eeuwen. De kaarsen worden vanuit de korf weer naar de ingang gebracht om voor de zoveelste keer geld op te leveren. Dat noem ik pas handel met een grote H. Op dergelijke manier – maar vooral door de handel in onzichtbare aflaten – werden al die fantastische, kostbare en rijke gebouwen gefinancierd, of van de goedgelovige massa afgetroggeld. Logisch dat Luther en de zijnen hiertegen in opstand kwam en reformatie eiste.
Rondom de hoog op ruwe rotsbodem staande sarcofaag is een rooster met 'mazen' die groot genoeg zijn om je hand erdoorheen te steken. Veel mensen hebben zo een foto van iemand die ze willen opdragen aan Franciscus op de richels van die rotsen geplaatst. Ik haal de foto van Louise uit mijn beurs en zet die erbij. Louise heeft de verhalen van Franciscus altijd onthouden. “Doe de groeten aan Franciscus”, zei ze gisteren nog tegen me, “en steek maar een kaarsje op.” Nou, dat opsteken van een kaarsje, dat kennen we intussen. Daarom staat haar foto nu in Assisi. Heel bijzonder, zo voel ik dat althans. Ik heb haar beeltenis nu wel niet meer bij me, maar via Franciscus toch. En thuis krijg ik wel weer een nieuwe foto, voor de rest van mijn leven.

Via een trap loop ik naar de bovenste basiliek, de Basilica Superiore, later bovenop de onderste gebouwd in vroeg-gotische stijl. Overdadig druk gepolychromeerde gewelven en op de zijmuren een serie van 28 fresco’s over het leven van Franciscus van de hand van de grote Giotto. Verschillende afbeeldingen verraden een worsteling met de regels van het perspectief. Dat scheen moeilijk te zijn in die tijd. Als ik mag kiezen, geef mij dan die Basilica Inferiore maar.

Aangezien vanmorgen het ontbijt erbij ingeschoten is, krijg ik rond tien uur een gevoel in mijn maag dat Franciscus denkelijk veel vaker had. En waaraan hij in versterving mogelijk gewend geraakt was. Maar ik, fietstoeristische zoetwaterpelgrim, ik heb mijn eten van de camping meegebracht. “Want de Herder is mijn Heer, nooit zal er mij iets ontbreken”, zingt het even door mijn hoofd. Dus zit ik even later op een bank onder de galerij rond het schuin omhooglopende plein het bruine stokbrood in de lengte in sneeën te snijden en te beleggen met brie. 'Nooit zal er mij iets ontbreken'. Wat heb ik het toch goed…

Assisi is niet zomaar een mooie stad, maar een op religieuze fundamenten gebouwd openluchtmuseum met tal van kerken. Tussen allerlei winkeltjes door en souvenirshops, waarin naast devotionalia zelfs voetbalshirts te koop zijn (!) loop ik klimmend en dalend naar de San Pietro (met een prachtige kerststal achter glas) en van daaruit weer omhoog naar de Santa Chiara, bij ons de heilige Clara. Ze was Franciscus’ ‘zuster’, zijn vrouwelijke tegenhanger, die de orde van de Clarissen stichtte. Ze hebben elkaar daadwerkelijk gekend en hadden een sterke geestelijke band met elkaar. Franciscus stierf in 1226, Chiara in 1253.
In de donkere, laat-romaanse kerk mag absoluut niet gefotografeerd worden. De fresco’s zijn bijna allemaal verdwenen, niet ten prooi gevallen aan de tand des tijds, maar verwijderd, botweg afgekapt door een bisschop, die bang was dat de clarissen teveel in aanraking zouden komen met wereldse toeristen. Opvallend is het grote byzantijnse kruisbeeld boven het priesterkoor, dat de oorzaak vormt van Francuiscus' bekering. Het is in de hele stad in allerlei maten te koop. Overigens werd Clara vanwege haar helderziendheid in 1958 door paus Pius XII als patrones van de televisie aangewezen. In navolging van Franciscus, die toen al heel wat jaren patroonheilige van Italie was.

Na een bezoek aan de San Rufino – met de koepel – helemaal aan het andere einde van de oude stad, kies ik als terugweg voor een stil weggetje bovenlangs, ver weg van de toeristische mierenhoop, de Via Santa Croce, waar ook het klooster ligt van de Clarissen. Op en af. Met geweldige panorama’s op de heuvelachtige Valle Umbria, die naarmate de dag vordert meer in de zon komt te liggen. Daar moet ik morgen doorheen. Verder richting Rome.

Via allerlei trapjes, kom ik uiteindelijk op een klein pleintje met een nog kleiner kerkje, zonder opsmuk, eerlijk gestapeld met stenen in allerlei tinten. De Santa Margeritha. Dit is het, het Romaanse kerkje in Assisi, waarover Phil Schaeken uit Sittard een prachtig dialectgedicht schreef, dat me meteen raakte toen ik het las. Ik bewerkte het in mijn eigen, Nuijenhager plat en het gaat zo:

E bietje duuster woar ‘t, e bietje mar
Die aw kirk in Assisi
Ierlike sjtee, gries en sjtevig sjtong ze dao.
Niks leiet os aaf. Romaans, krachtig, geweun, sober.
Me woeëd sjtil d’r va.
Zoeë sjtel ich mich noe ´t echte geleuf vuur,
ginne sjlagroomtoeët mit marsepein
en ròhs van d’r soeker,
nee, geweun broeëd, geweun water,
broeëd mit water, nieks aangesj.
Wie die Romaanse kirk doa in Assisi.


Hier laat ik het bij wat Assisi betreft. Het is een een onvergetelijke dag geworden. Nadat ik om vier uur door het busje naar de camping teruggebracht ben, zie ik dat ik een nieuwe buurman heb. Een Romefietser. Jan Janssens uit België. Hij blijft morgen nog een dag hier. Jammer, anders hadden we misschien samen kunnen fietsen. Later zijn ook Piet en Corrie gearriveerd, die ik voor het laatst in Karlsruhe zag. Ze beëindigen hier hun tocht, hun fietspelgrimage naar Assisi.
De dag zit er bijna op. Het wordt vroeg donker. Eerst koken en de tent opruimen en daarna dit verhaal op de blog zetten. Terwijl ik dit zit te doen breekt buiten een onweer los en komt de nattigheid weer met bakken uit de hemel. Morgenvroeg weer alles nat en vuil inpakken?
Er wacht een 'echte' rit van negentig kilometer met veel steile klimmen, een dag die erin zal hakken. Misschien ben ik dan wel te moe om een verhaal voor de blog te schrijven… maar dat zien we morgen dan wel weer. Nog drie dagen.

woensdag 8 september 2010

Bijna tussen de buien door naar Franciscus

Dag 26 - Woensdag 8 september
Città di Castello – Assisi, 70,6 km
Total 1665 km

Onverwacht begint het ’s nachts om half drie te regenen. Omdat de rits van de voortent al een paar dagen niet meer dicht gaat, moet ik slaapdronken in allerijl een voorziening treffen met behulp van een vuilniszak. Als de eerste donderklap knalt stop ik mijn oordopjes in en slaap heerlijk door tot half zeven.

Het is weer droog. De wolken trekken weg. Maar de tent is druipnat en zit vol spatten en klodders van de okergele Italiaanse steentjesgravel. Eén vuile troep! Er blijft niets anders over dan de boel nat en vuil in te pakken.
Nadat ik de achterrem heb bijgesteld ga ik om kwart voor acht gepakt en gezakt naar de campingbar voor een latte macchiato, een zoete croissant en een stokbroodje. Volgens de barman zal het vandaag de hele dag regenen. Dus besluit ik de open sandalen aan te trekken, de schoenen van Franciscus. Wellicht dat de regen bedoeld is als een vingerwijzing daartoe. Franciscus, opgegroeid in een rijke familie, besloot na een langdurige ziekte af te zien van alle vormen van rijkdom en de armoede te omarmen. Dat zijn ouders daar allesbehalve blij mee waren, kon hem niet deren. Als ik echt Franciscus zou navolgen, dan zou ik zonder een cent op zak op weg moeten zijn en leven van wat de mensen me aanboden. Als il poverello, de arme… Maar ik… ik heb alles bij me dat haaks staat op armoede. Weliswaar geen pracht en praal, maar een oude fiets, een uitrusting om zelf te koken, en een pinpas om ‘flappen te tappen’, die alle armoede en honger meteen kunnen bestrijden. Daarentegen heb ik wel een tentje waarvan de voorrits gesneuveld is, zodat het bij mij, net als in de grot van Frans, vrijelijk binnenregent. Overgeleverd zijn aan regen maakt nederig, verdrijft euforie, maar niet perse het optimisme over het welslagen van mijn tocht.

Twintig na acht rij ik weg. De gevallen regen heeft gezorgd voor een fijne damp, waar zonnestralen in alle schilderachtigheid gebruik van maken. In plaats van snel af te dalen stop ik een paar keer om een foto te maken. Ook van Città beneden in het dal; de stad ligt als het ware te slapen onder een deken van mist, waar de bergtoppen helder bovenuit pieken. Een prachtig gezicht.
Eenmaal beneden maal ik lekker door. De zogenaamde ‘lichte route van Reitsma’ door het dal van de Tiber. Vals plat op, vals plat af, enkele ietwat steilere hellingen… ik sta er versteld van hoeveel macht ik in mijn benen heb. Als ik na 22 kilometer stop bij een fruitstalletje langs de weg in Niccona, ligt mijn gemiddelde op 20,2. Maar dat zal, door allerlei omstandigheden, niet lang meer vastgehouden kunnen worden. Ik zoek drie nectarines uit, de koopman doet er nog een vierde als cadeautje bij en laat me één euro afrekenen. Hij is zeer geïnteresseerd en vraagt me de oren van het hoofd. Hoe lang ik al van huis ben, hoeveel kilometers ik al gereden heb, hoe zwaar de bepakking is… ook twee mannen die erbij zijn komen staan lijken danig onder de indruk. “Bravo”. Ze wensen me alle drie een welgemeend “Buon viaggio” toe.
Twee kilometer verder rij ik een eindje van de route af om in Umbertide brood te kopen. De smalle straatjes van het stadje zijn overvol. De marktkraampjes staan aan elkaar geregen in lange, bonte rijen. In de straatjes, een pleintje, een volgend groter plein… maar de bakker is “chiuso” omdat vandaag de feestdag gevierd wordt van de patroonheilige van de stad. Ik wordt met veel gebaren verwezen naar een klein supermarktje, dat wel nog open is. Daar sta ik voor de kassa in een rij waar oude dametjes als kinderen proberen voor te kruipen.

Na dertig kilometer houd ik een eetpauze op de parkeerplaats van de abdij van Montecorona, een prachtig oud, uit ruwe steen opgetrokken gebouw met een monumentale ronde toren. Er staat een gedenkteken, een standbeeld met een steen met tekst, voor Benjomini Gigli, de wereldberoemde lyrische tenor, overleden in 1957. Ik kan me herinneren dat mijn moeder een fan van hem was. Bij het eten van de broodjes kom ik erachter dat mijn bidons nagenoeg leeg zijn. Stom, daar had ik op de camping aan moeten denken. Naast de abdij staat een oud huis waarvan de deur open staat. Ik kijk in een klein halletje met een scheefgezakte stenen trap naar de eerste verdieping. Op mijn roepen komt een oude vrouw naar buiten. Ze snapt wat ik wil. “Venga”, beduidt ze, kom maar binnen. In een donkere bedompte kamer staat de tv aan. En in diezelfde kamer is ook een kraan en een gootsteen… beetje vreemd, maar ja. Het water is heerlijk. Ik breng het gedenkteken even te berde. Ja, Benjamino, dat was zo’n lieve man…

Ergens op de route ligt het dorpje Casa del Diavolo, ‘het huis van de duivel’ – hoe kom je in hemelsnaam (..?) aan zo’n naam. De hel? Bij een open bar stap ik af voor een latte macchiato. Die serveerster… ze heeft inderdaad iets doortrapts, iets duivels verlokkends in haar ogen… de manier waarop ze met gasten omgaat, een bepaald soort verleiding… maar kom, dat stel ik me misschien maar voor.
De bewolking neemt toe. Links en rechts van mij zie ik buien vallen. Maar ik fiets overal vrolijk langs, rij af en toe over versberegende wegen en krijg soms nog net een druppeltje mee van het ‘buiig buitengebeuren’.

Nu we het toch over wegen hebben: meestal zijn ze in deze streek bar slecht. Het prachtige Umbrië met die fantastische heuvels, schattige dorpjes, schittendende panorama’s… en dan zúlke wegen. Ik had al gehoord dat hoe dichter je Rome nadert, des te slechter de wegen worden. En dat lijkt inderdaad te kloppen. Italie begon uitstekend met fietspaden als biljartlakens langs de Ádige, in de Povlakte werd het een soort craquelé (haarscheurtjes die je ook wel op oude schilderijen ziet) maar langzaam gaat het over in een soort acne met gaten en puisten, afgewisseld met een soort ijsschotsen-asfalt. Je moet enorm goed op je qui vive blijven om niet door een groot gat te denderen, vooral bergaf. Maar je kunt wel overal over zeuren. Het belangrijkste is dat je hier rijdt en mag genieten van een prachtig land.

De laatste dertig kilometer komen ook de klimliefhebbers weer vol aan hun trekken. Daar hoor ik niet bij, uit vrije wil tenminste. Maar niettemin begin ik er steeds meer plezier in te krijgen omdat ik bij elke klim merk dat het me bepaald niet moeilijk afgaat. Ik heb een heerlijke power in mijn benen.
Vanaf een heuvel voor Pallazo zie ik in de heiige, donkere verte Assisi liggen. Het regent er. En een zware bui drijft mijn richting uit. Geen ontkomen meer aan, hier kun je niet meer langs. Net op tijd bereik ik een bar met een groot overdekt terras. Saved by the bar. Perfect. Alweer ontsnapt aan de grillen van Pluvius. Hij laat het zo hard met bakken naar beneden storten dat ik toch nog nat word van het opspattende water. Pluvius’ enige genoegdoening.

Een half uur en een hapje en een drankje later kan ik weer verder. Het is warm en benauwd geworden. Vanaf de laatste heuvel zie ik Assisi in al zijn pracht en praal voor me liggen, trots tentoongesteld tegen de flanken van een berg. Een pláátje. En dat maak ik ook. Wat een rijkdom. Ik vraag me af of Franciscus dit ooit zo bedoeld zal hebben…

Camping Assisi vind ik twee of drie kilometer westwaarts. Ik mag eerst een plaats gaan zoeken, waar dan ook tussen Nederlanders, en later betalen. Ik krijg de indruk van een mooi, goed georganiseerd vakantiepark. Nergens hoef je wat te betalen, niet in de bar, het restaurant, enzovoort. Iedereen krijgt een card, waarop alles wordt opgeslagen. Pas bij vertrek wordt alles ineens afgerekend.
Er is schaduw te over op camping Assisi. Overal staan pijnbomen. De zanderige grond wekt hoge verwachtingen dat de haringen er gemakkelijk in zullen gaan. Maar dat valt tegen. Vlak onder het oppervlak zit kennelijk een keiharde laag. Geen steen te vinden. Daarom ben ik aangewezen op gehens met de zool van mijn fietsschoen. Een transpiratievergend karweitje. En wat ziet die tent eruit. Het gezegde “Van alle plekken neem je wel iets mee” is op mijn tent ten volle van toepassing, want overal zitten restanten van de aarde van Città di Castello. Intussen betrekt de hemel tot een diep donkergrijs. Het begint vervaarlijk te waaien en te donderen. Net voor de eerste druppels ben ik klaar en zit ik binnen. Ik had me het welkom van Franciscus vriendelijker voorgesteld.
Misschien heeft hij het wel met Pluvius op een akkoordje gegooid. Zo van: “Hei Pluv, die Landgraver komt dan wel naar mij toe – pelgrimeren noemt hij dat… - maar hij heeft nauwelijks loutering ondergaan. Hij heeft alleen maar genoten van het mooiste Italiaanse weer. Maar een vakantietripje is geen pelgrimage. Kun jij daar iets aan doen als je begrijpt wat ik bedoel..?”
En Pluvius: “Ja Frans, dat manneke is me al een paar keer ontglipt. Ik had er in Duitsland al van meet af aan degelijk werk van willen maken, maar na een dag van mij ‘genieten’ nam hij de trein, de lafaard. En ook een paar andere aanvallen liepen mis. Ik heb intussen de rits van zijn tent al onklaar gemaakt, maar daar heeft-ie vannacht ook al iets op gevonden. Oké Frans, ik zal hem vandaag eens goed te grazen nemen. Dat wordt lachen…”
Maar de goede Pluvius ziet geen kans. Mensen die de hele dag de lucht in de gaten houden zijn kwaaie opponenten.
En nu lig ik lekker droog in de tent. Je kunt merken dat Pluv getergd is. Hij heeft zelfs Jupiter gemobiliseerd om het van alle kanten eens lekker te laten knallen, knetteren en rommelen. Maar ik ben opnieuw de dans ontsprongen. Terwijl de weergoden buiten te keer gaan lig ik lekker te telefoneren met Louise.

Het is nu zes uur en droog, zij het niet van harte. De wolken hangen nog steeds laag. Vanaf het terras waar ik dit zit te schrijven zie ik Assisi in de verte liggen wachten tot ik morgen zelf kom. Hopelijk is Franciscus dan wat vriendelijker.

dinsdag 7 september 2010

Another Stairway to Heaven in Città di Castello

Dag 25 – Dinsdag 7 september
Paterna – Città di Castello, 74,6 km
Totaal 1594 km

De haan kraait me wakker. Een blik op mijn mobieltje vertelt me dat het pas vier uur is. De haan van Paterna gunt me niet meer dan zes uur slaap. Ik was door Tamara – de blonde gastvrouw, de donkere heet Claudia – gisteren al gewaarschuwd voor eventuele overlast door ‘the chickens’. Wellicht kende ze het Engelse woord voor ‘haan’ niet. Ik wel. En ik heb het gewéten. Het beest bleef maar bezig. Onophoudelijk. Een soortgenoot ergens in de verte zette hem aan tot communicatie op afstand en een ongelooflijke ‘boost’ van activiteit. Helaas zonder te leiden tot schorheid. De haan van Paterna blijkt te beschikken over een gigantisch uithoudingsvermogen. Als ik de tent aan het opruimen ben, meer dan drie uur later, is hij nog steeds met volle overgave bezig met zijn geruchtmakende blijken van aanwezigheid. Je zou hem… ik denk even aan vroeger. Ik zal een jaar of drie geweest zijn. We hadden een agressieve haan op de boerderij. Misschien zou je hem eerder als ‘overactief’ kunnen bestempelen, want hij besprong alles en iedereen. Op een gegeven moment beet hij zich vast in mijn nek. Mijn vader was ‘als de kippen’ erbij en doorspiesde hem met een hooivork. Probleem opgelost. Twee dagen ‘kippensoep’. Wellicht een voorzet voor Tamara en Claudia. ‘The ‘little red rooster’ op het rooster.
Het lukt me nog wat door te sluimeren tot kwart over zes. Dan ga ik tot actie over. Om goed half acht ben ik al klaar. Ontbeten en al. Een record. Tamara komt naar buiten om afscheid te nemen. “It was a big pleasure to spend the night at your agriculturismo… ‘ En dat meen ik uit de grond van mijn hart. Afgezien van de haan heb ik hier op driehonderd meter hoogte mooie uren gehad. Gisteravond heb ik nog gitaar zitten spelen en na het lange telefoongesprek met Louise nog een half uur zitten discussiëren met de Duitsers. Timo blijft een paar weken hier om mee te helpen met de druivenpluk, die volgende week begint. Ik moet even denken aan het boek De Druivenplukkers… van wie was dat ook weer? A. den Doolaard? Als je ouder wordt, wordt alles slechter, behalve het vergeten, dat wordt altijd beter…
Dan weer op weg voor mijn vijfentwintigste dag. Een klein zilveren jubileum. De meer dan vijfhonderd meter omhooglopende grove grindweg moet ik grotendeels lopen, omdat mijn wielen af en toe wegschuiven. Op de grote weg, in de bocht met de containers, begint de rit van vandaag daarna echt. Het is bewolkt met een lichte tegenwind uit het zuiden.

Om kwart voor tien maak ik na 28 kilometer een eerste pauze. Ik heb tot dan toe lekker gereden. Geen steile klimmen, zelfs hele stukken vlak – nou ja, vals plat, want hier is geen meter echt vlak. Inmiddels ben ik honderd meter gedaald naar het dal van de Arno. De zon probeert vruchteloos de wolken te overwinnen. Straks begint de enige grote klim van de dag. Van tweehonderd naar 575 meter, over de Válico de Shéggin. Het hoogste punt van het minder zware routealternatief van Reitsma. Wel wat drukker maar tweehonderd klimmeters minder. De hoofdroute voert over 730 meter. Daar zie ik graag van af.

Maar ook de ‘lichtere klim’ is zwaar genoeg. Lang en steil. Zelfs auto’s kreunen zich veel schakelend naar boven. Ik zit al snel in de kleinste versnelling, schakel soms een tandje bij als het even iets minder steil wordt, maar zie me telkens weer snel genoodzaakt dit voordeeltje weer in te leveren. Het washandje verricht weer uitstekende diensten. Maar toch, het beklimmen van een berg geeft zelfvertrouwen. Mentaal en fysiek. Je voelt dat je leeft en dat je lichaam optimaal functioneert. Dat het hart klopt, dat de poriën openstaan en dat de spieren werken. Het vormt karakter. Vastbijten, niet opgeven, de geest sterker dan het lichaam. In de geest gebeuren gekke dingen. Van euforie naar diepe somberte, binnen een kilometer. Die verdomde bepakking. Meer dan dertig kilo. Belachelijk. Wie begint er nou aan zoiets? Slappe pap, zin om te stoppen. Even zitten, even liggen als het kan. Maar mijn benen redden het weer.
Om vijf voor elf ben ik boven. In de uitspanning op de top bestel ik een latte macchiato en ik krijg een paar beschuiten die ik besmeer met brie, die ik eerder in een winkel gekocht heb. Dan weer de helm op, de fleece aan en naar beneden. Heb ik daarvoor zo mijn best moeten doen? Maar het is een egale, brede weg. Genieten dus, en voor de rest nergens meer aan denken.

Voor het stadje Anghiari (spreek uit als Anzjarie) moet ik weer meer dan honderd meter steil omhoog. Het ligt op het hoogste punt van een richel, een waterscheiding. Je moet eroverheen, een andere mogelijkheid is er niet. Het stadje zelf is een parel. Van bovenaf gezien een pittoresk geordende verzameling daken, onderbroken door een paar eruit oprijzende torens. Een lust voor het oog. Bijna een schilderij van Cézanne.
Aan de andere kant gaat het weer omlaag. Het dal van de Tiber in, die ze hier Teevere noemen. Een pastorale, brede vallei met opvallend veel tabakvelden, waarin de weg vals plat op en af gaat van dorp naar dorp. De enige dissonant vormt de wind, die steeds straffer uit het zuiden gaat blazen. Zelden komt mijn snelheid boven de achttien. Loopt het omhoog? Of is het de wind? Soms weet je het gewoon niet.

Even na één uur maak ik in Lama een korte eetpauze in een bar. Pasta is er niet te krijgen, maar wel een soort pannenkoek met salami. Ook lekker en voedzaam. En tegen half drie rij ik Città di Castello binnen (letterlijk ‘stad van het kasteel’), mijn eindbestemming voor vandaag. Er zijn twee campings. Een in het dal op anderhalve kilometer van de brug naar het centrum, een andere drie kilometer verder en 140 meter hoger. Ik kies uiteraard voor de eerste. Maar als ik er arriveer… tjonge, wat een naargeestige, gore, vieze, smerige bedoening, pal onder een snelwegviaduct. Geen kantoor, iedereen kan er zomaar naar binnen, geen voorzieningen; nee hier voel ik me absoluut niet op mijn gemak, onveilig zelfs. Dan maar die klim. Ieder nadeel… oké, kan ik morgen tenminste beginnen met een lekkere afdaling.

Ik mag zeggen dat deze klim me goed afgaat, regelmatig vijf, zes procent omhoog. Città de Castello verdwijnt steeds dieper onder me. Maar ik blijf soepel draaien, de ene haarspeld na de andere, steeds nog een tandje in reserve… maar dan, na de laatste bocht, ineens een muur van elf procent… dat kan er echt niet meer bij, daar is dat reserve tandje te weinig voor. Ontmoediging. Afstappen en lopen, dat is de enige optie. Stairway to heaven. Ik ben sowieso op weg naar Sint Petrus, maar zo letterlijk hoeft het nou ook weer niet. Honderd meter verder kan ik toch weer opstappen en verder fietsen. Dan zie je de borden. Je denkt dat je er eindelijk bent. Maar dan gaat de weg ineens onverhard omlaag. From heaven to hell… dat moet ik morgen weer omhoog. Maar goed, een andere optie is er niet.

Camping La Montesca ligt bij een park met mooie oude bomen. Er is wel een zwembad, maar buiten gebruik. Dat is eveneens het geval met het restaurant en de pizzeria. Het seizoen is voorbij. Er is internet, maar geen wi-fi. Als ik iets op de blog wil zetten, dan kan dat op de computer van de receptie. Via mijn stick.
Morgen gaat het naar Assisi, de stad van Franciscus, waar ik donderdag nog een dag blijf. De route lijkt niet zwaar. Geen hoge klimmen. De eerste veertig kilometer door het golvende dal van de Tiber. Daar dient via Casa el Diavolo (het huis van de duivel…) via een flinke stijging weer uit geklommen worden. En ook Assisi, dat (erg) hoog op een heuvel ligt, vergt nog een flinke inspanning. Maar waar malen we om als we de Alpen, de Passo de Raticoso en andere forse klimmen al bedwongen hebben?

maandag 6 september 2010

Druppels in de Toscane

Dag 24 - Maandag 6 september
Florence – Paterna, 56,6 km
Totaal 1520 km

Zo sloom als ik vanmorgen ben was ik deze reis nog niet vaak. Gisteravond heb ik op het terras nog twee witte wijntjes gedronken en nog wat ‘gefröbeld’ aan de blog. Ineens is dagverslag 23 weg!?! Ik snap er niks van. Omdat het al laat was ben ik niet meer opnieuw begonnen. Toch heeft het mij even bezig gehouden, met name vanwege de ene reactie die al binnen was. Die is nu ook verloren gegaan… jammer.

Het is nu al bijna acht uur. Het wespennest aan de voet van de heuvel is weer tot leven gekomen. Het gezoem groeit met de minuut in omvang en geluidsterkte. Hoezo wespennest? Vespa is namelijk het Italiaanse woord voor wesp. En het is hier vergeven van die knetterende machientjes.

De tent is nog één puinzooi. Door de ontmoeting met Schmuck-Karl is het gisteren zo laat geworden dat het al donker was toen ik met koken begon. De gewassen kleren in het donker inpakken is geen succes. Dus ligt alles er nog. Ik weet even niet waar te beginnen. Slaat na drie weken een stuk vermoeidheid toe? Kom op, man, de laatste week begint. De winst is nog niet binnen. Pas 75 procent is achter de wielen, zo’n dikke vierhonderd nog ervoor. Je kunt niet nu al op je lauweren gaan rusten. Een preek tegen mezelf.
Deze camping zal ik niet licht vergeten. Voor alles moet je ruim honderd meter steil de berg omhoog. Om te wassen, af te wassen, water te halen, de wc, internetten, het winkeltje, naar de stad; steeds weer die berg omhoog naar het ‘crisiscentrum’ van deze met tenten bezaaide olijfboomgraad.

Na de schoonheid en de stadsdrukte van Florence gaat het nu weer het binnenland in. Stilte. Weinig vertier. Gelukkig. Om half tien rij ik na een latte macchiato en een leuk gesprek met een Nederlands echtpaar de poort uit, de berg af, de Apennijnen tegemoet. Door de drukke voorstadjes met stoplichten schiet het niet echt op. Temeer ook omdat het meteen begint te stijgen. Als ik in San Polo na een aantal klimmetjes van tien procent – om op te warmen – drie nectarines en een energiedrankje koop, is mijn gemiddelde 13,8. Dat zegt genoeg. Ik neem hier even de tijd,want na dit dorp begint een klim van zeven kilometer naar Poggio alle Croce, waarvan drie kilometer aan een stuk opnieuw tien procent. Dan zit ik weer op vijfhonderd meter. Vanaf het bankje waar ik wat eet bel ik ook even met de Agriturismo in Paterna om mijn komst aan te kondigen.
“Buongiorne. Sono pellegrino Olandese a bici. Questo pomeriggio agriturismo aperta?” De stem aan de andere kant van de lijn gaat gelukkig over op Engels. Ik kan er terecht. Op de camping of in een appartement. Daarover zal ik bij aankomst beslissen.

Het is vandaag maar 55 kilometer, maar pittig genoeg. De klim trekt lang. Het lange steile stuk gaat in de benen zitten. Een kilometer voor de top stap ik even af. DIT IS ECHT ZWAAR!! Ik zwoeg met een snelheid van vijf kilometer omhoog in gezelschap van vliegen. Washandje weer erbij, bril af… sloten zweet. Het druppelt in de Toscane, maar niet uit de hemel.

Om kwart over twaalf bereik ik de top. Helm op en afdalen maar. Tweehonderdvijftig meter omlaag. Heb ik daarvoor die klim gemaakt? Maar de weg is vlak en breed. Een genot.
De rest van de rit is ook geen makkie. De laatste twintig kilometer gaan op en af, met vaak schitterende vergezichten op het Toscanelandschap. Overal wijngaarden waar de chiantiwijn vandaan komt, afgewisseld met olijfboomgaarden. Een voorrecht om daar doorheen te mogen fietsen.

Na drie uur pas ben ik op de boerderijcamping van Paterna. De zeshonderd meter hobbelige onverharde weg moet ik morgen weer omhoog. Maar wie denkt er nu aan morgen? Ik kom terecht in een oase van rust. Als ik in de wei kies voor een plekje in de schaduw van een boom (helemaal rechts op de foto), waarschuwt de gastvrouw me voor overlast van de kippen morgenvroeg. Nou, dat zal me echt een zorg zijn. Eerder een nostalgisch genot.
Men blijkt zelfs internet te hebben. En een gitaar. Ik zit een half uurtje te spelen als de bezitter, een Duitse jongen die luistert naar de naam Timo, komt opdagen. Bitte, spielen Sie weiter.
Met Timo en een ander jong Duits stelletje zit ik nog een tijdje te praten over pelgrimeren. Timo vindt het ‘gut’ dat er ook een religieus aspect aan mij tocht zit.

Laat begin ik te internetten. Aan een tafel in de tuin, terwijl de lucht lelijk begint te betrekken met regenvoorspellende wolken. Naast me staat een glas wijn-van-het-huis. Letterlijk, want hier op Paterna maken ze zelf wijn. En olijfolie. Er is ook een degustazione prodotti, een proeflokaal. Het is hier een oase van rust. Als ik niet zo’n strak schema had, zou ik hier graag nog een dag blijven om na Firenze weer even goed op rust te komen. Maar morgen staan er in dit landschap bijna 80 kilometer op de rol. Ik vrees voor een van de zwaarste dagen. Maar ook daar komen we wel weer doorheen.

Duomo, Palazza Vecchio en… Schmuck-Karl

Dag 23 - Zondag 5 september
Firenze (Florence), rustdag
Totaal 1463 km

Een rustdag, alweer voor de fiets. Na een klein ontbijt, het plaatsen van het verhaal van gisteren,het doen van de was en een vervroegde lunch ga ik tegen elf uur weer te voet die lange berg af naar de stad, genietend van dat prachtige panorama. Bijna op de Piazzale Michelangelo kom ik tot de ontdekking dat ik mijn pelgrimspas vergeten ben. Een actie die me een kwartiertje extra kost. En de nodige zweetdruppels. Ik heb namelijk mijn lange broek aan omdat de mare gaat dat je er met blote benen niet in komt. En de temperatuur loopt weer onbedaarlijk op.

Aan de voorkant van de Dom – overdag is hij nog mooier, kleurrijker – staat een hele mensenmassa te wachten. De enorme deuren aan de voorkant zijn gesloten tot na de missen. Dan moet je betalen om binnen te komen. Aan de zijkant zie ik een deur open met twee militant geklede bewakers.
“Signiore, vorrei a la Messa” is genoeg om doorgelaten te worden.

De ruimte binnen is overweldigend gigantisch. In het voorste deel staan stoelen, de rest is leeg. De hitte van de afgelopen dagen hangt nog in het gebouw. Er zit een handjevol mensen. Als ik er even bijzit, zakdoek in de hand, worden we uitgenodigd om in de koorbanken rond het altaar te gaan zitten. Heel apart. Een zenuwachtig rondhuppelend, wit getoogd kostertje deelt collectemandjes uit aan degenen die op de hoeken zitten. Een gemengd koor staat klaar met mappen in de kleur van de sjaaltjes en vlinderstrikjes van ‘mijn eigen koor’ in Landgraaf.

Ik heb nog de tijd om eens goed rond te kijken. De bouwstijl is overwegend Romaans met kleine ramen, hoewel die ramen toch een kleine spitse boog hebben. Een soort overgang naar de gotiek, temeer omdat er links en rechts gotische bloemmotieven te zien zijn. De inrichting is sober zonder overdadige opsmuk. Er hangen twee orgels vooraan in de kerk, die een prachtig stereogeluid voortbrengen.

Het koor is van prima kwaliteit. Lang aangehouden retinuto’s zingen seconden lang rond in de enorme ruimte. Het geluid stijgt hoorbaar hemelwaarts, de grote koepel van Brunelleschi in, waar de eeuwigheid in fresco’s uitgebeeld staat in alle rangen en standen. Onderaan een ring van afbeeldingen van de hel, waarbij groteske duivels met gruwelijke speren en rieken de verdoemden pijnigen. In tegenstelling tot dat beeld ziet de hemel er ietwat saai uit: allemaal heiligen die in groepjes bij elkaar zitten. Daarbij ook een aantal deftige Florentijnse burgers uit de vijftiende eeuw zijn hier (in de hemel uiteraard!) vereeuwigd. Een mooi beeld van de mode uit die tijd.
Ook de gesproken woorden zingen rond en stijgen op. Ik kan vanuit het misboekje de gebeden meelezen. Maar dat lukt niet altijd omdat naast mij zo’n typische Marcus Aurelius zit, die niet met de oude priester mee bidt – het is een gewone 'één-herenmis' – maar er met luide stem zijn eigen tempo op nahoudt. Dat kan best irritant zijn.
Van de preek versta ik weinig. De priester spreekt uit zijn hart, op een vaderlijk vertellende toon, voortdurend met een glimlach op zijn gezicht, die erop geëtst lijkt. Tot hij het plotseling heeft over ‘San Pietro en San Paolo arrivato in Roma’. Arrivato in Roma, dat geldt ook voor mij, vandaag over een week. Petrus en Paulus zullen er ook wel met hulp van boven gekomen zijn.

Tijdens de communie sluipt even een stuk ontroering bij me binnen, mede ook door het mooie, gedragen, echoënd ten hemel stijgende gezang van het koor. Mijn gedachten gaan naar thuis, naar degenen die het mogelijk maakten dat ik nu hier mag zijn. En het kaarsje dat ik in Bolzano opstak voor Charl, die er kritiek bij lang en daarna wonderbaarlijk herstelde. ‘Zo maar’ een medische uitzondering? Of..? In ieder geval: toen ik het hoorde liepen de rillingen over mijn rug.

Na afloop vraag ik aan een priester of ik als ‘pellegrino a Roma’ een ‘timbro’ kan krijgen. Natuurlijk kan dat, in de sacristie, maar dan niet over het koor maar omlopen. In de sacristie schudt de priester mij de hand. De ander priester vertelt hem dat ik een Romepelgrim ben, wat hem een gemeend “Bravo” ontlokt. Bij mijn vertrek word me van alle kanten een “Buon Viaggio” toegewenst. Als ik in de kerk nog snel een paar foto’s sta te maken, word ik weggebonjourd door een strenge ordebewaker. Maar de gemaakte foto’s zijn in the pocket.

Na de mis loop ik nog een tijdje door 'Firenze overdag'. Dubbel zo druk, vooral bij het Palazza Vecchio, waar een geweldige gitarist aan het werk is. Vooral het beeld van David intrigeert me. Meer dan vijf meter hoog. Michelangelo begon er aan toen hij zestien was en werkte er vier jaar aan. Onvoorstelbaar in deze tijd.
Je merkt aan alles dat het een rijke stad is. Dat zie je niet alleen aan de kerken, paleizen en kunstschatten, maar vooral ook aan de vele exclusieve winkels. De rijkdom, in de middeleeuwen voortgekomen uit de wolhandel, werd vroeger voor een deel geïnvesteerd in kerken en kerkelijke kunst. De Florentijnen – vooral de rijken – waren destijds nog zo gelovig dat ze dit deden om er een betere toekomst in het hiernamaals mee veilig te stellen. De macht van de kerk lag niet alleen op het religieuze vlak, maar zeker ook op het gebied van macht, rijkdom en inboezemen van angst voor het eeuwige leven na de aardse dood. Hoe dan ook, dit concept leidde tot een geweldige stad. Twee jonge Duitsers lopen me ‘staunend’ voorbij met de verzuchting: “Mensch, ist dás geil…”
En dan hebben we het nog niet eens gehad over de Medici’s en nog vééél andere belangrijke kunsthistorische zaken die Florence te bieden heeft. Maar om meer over deze stad aan de weet te komen kunnen toch wel betere internetbronnen aangeboord worden dan de weblog van deze gepensioneerde schoolmeester….
Als ik de Sante Croce bezocht heb, waar Michelangelo, Gallileo, Dante en Rossini begraven liggen, is het genoeg. Je raakt op een gegeven moment zo vol van indrukken, zo verzadigd, dat er niets meer bij kan. Terug naar de camping dus, onderweg wat boodschappen doen, en aan de blog.

Ik weet niet of ‘boven’ altijd bewust mensen op je afstuurt, maar op de camping heb ik andermaal een bijzondere ontmoeting, die ‘zo had moeten zijn’. Op het terras zit aan dezelfde lange tafel als ik een grijze man te fröbelen met draad en een tangetje. Die draad intrigeert me. Al sinds Karlsruhe zit de schelp in mijn tasje in plaats van er voren op. Ik knoop een gesprek aan. Hij blijkt een Duitser te zijn, Karl, alias Schmuck-Karl, die op straat zelfgemaakte sieraden aan de man brengt. Als ik vraag voor een stuk draad informeert hij waarvoor ik het nodig heb en biedt vervolgens aan om de klus voor mij te klaren. Ik natuurlijk naar de tent de stuurtas halen, meteen maar het horlogebandje en de zonnebril erbij gedaan… en meneer repareert alles!
“Das Ungeschick ist dir passiert in Karlsruhe, dann wird der Deutsche Karl es selber wieder gutmachen…”
Ik bestel een groot pils voor hem en we beginnen een lang filosofisch gesprek over ‘het leven’. Op straat is dat heel anders dan in een geregelde baan die ik altijd gehad heb. Als hij me een koperen draadkruisje geeft voor onderweg, en ook nog een voor ‘meine Frau’, voel ik me min of meer verplicht de beurs te trekken. “Ja Karl, du brauchst dat Scheissgelt doch auch…”
Hoe dan ook, door dit ‘toeval’ ik zal nu toch met ‘de schelp van Benedictus’ aan mijn laatste week kunnen beginnen en Rome ermee kunnen binnenrijden. Geeft toch weer een bijzonder gevoel.

Het loopt al snel tegen zevenen. De kleine rest van deze dag staat in het teken van koken, inpakken en rusten voor de zware etappe van morgen. Vanaf de brug over de Arno zag ik in de verte de Apennijnen met toegrijnzen. Negenhonderd klimmeters, met een hoogste top van vijfhonderd meter… ach wat, dat valt best mee. En een afstand van 55 kilometer is ook niet te veel. Zeker niet met de pelgrimsschelp weer op de stuurtas. Ik zal morgen overnachten op een boerderijcamping of agriturismo, te bereiken via zeshonderd meter onverharde weg. Of ze daar internet hebben? Ik ben benieuwd.