dinsdag 31 augustus 2010

Wonderbaarlijke plekken

Dag 18 – Dinsdag 31 augustus
Verona – Montagnana, 57,5 km
Totaal 1177 km

Het daglicht dringt niet echt door de ineengevlochten druivenranken boven de tenten heen. De dageraad lijkt nog in een uiterst pril stadium als ik wakker word, maar het blijkt al over half zeven te zijn. Ik vind het jammer dat ik hier moet vertrekken vandaag. Ik ben een beetje van deze plek, hoog boven Verona, gaan houden. De sfeer is ongekend relaxed, een oase van rust in de wereldse zakelijkheid. De twee beheerders zijn flowerpowerachtige dertigers met in hun receptieruimte prominent een grote vlag met het veelzeggende woord PEACE. Ze stralen een vredige rust uit en nemen alle tijd voor je als je ze voor het een of ander nodig hebt. Buiten staat op een bank naast de ingang van de receptie een gitaar. Die hebben ze gekocht voor hun klanten. Iedereen mag erop spelen als hij dat wil. Dus uiteraard ik ook. Terwijl mijn laptop de Kasperski-updates bijwerkt zit ik te tokkelen. Eindelijk weer eens een gitaar in mijn handen. Gemakkelijk gaat het niet, want de toppen van mijn vingers zijn intussen zo zacht geworden als een babyhuidje. Maar niettemin lijkt Guiliano, een van de beheerders, met baard en lange staart, dat best aardig te vinden. Als ik stop omdat mijn laptop klaar is dringt hij vriendelijk aan om door te spelen.

Als ik ’s avonds om negen uur, nadat ik lang met Mark en een Engels meisje heb staan praten en intussen foto’s maakte van een feeërieke zonsondergang, nog even omhoog naar het winkeltje loop voor een nieuw reservegastankje – alles is hier gewoon open tot elf uur – klinkt er muziek op het terras. Guiliano staat plukkend op een contrabas een jonge Duitser te begeleiden die schitterend gitaar speelt. Echt een muzikaal hoogstandje. Ondertussen loopt de andere beheerder, met rastadreadlocks – ik ben zijn naam kwijt – met mij naar een hoekje waar gebruikte gastankjes staan die door vertrokken kampeerders achtergelaten zijn. Ik zie er een met ‘mijn’ sluiting.
“Okay, than take it, it’s yours”. Nee, ze verkopen geen gastankjes. En we bennen op de wereld om mekaar, om mekaar te helpen, nietwaar..? Dit tekent de sfeer op Castel San Pietro.
Als ik met het gastankje in mijn hand nog even sta te genieten van het duo, stopt Guiliano mij de gastengitaar in mijn handen.
“Come, join us…”
Aanvankelijk weer ik af.
“Oh no, I don’t play as well as you…”
Ze spelen jazzy, gipsyachtig. Maar als ze dan op een ander genre overstappen ga ik overstag. Even later zit ik uit volle borst The House of the Rising Sun te zingen. En The Boxer. Met prachtige begeleiding van de andere twee. Er klinkt zowaar applaus op van het hele terras, wel niet zo massaal als gisteren in de Arena, maar toch.
Het viel niet mee om tegen tienen afscheid te moeten nemen. Het werk gaat tenslotte voor het meisje. Morgen moet ik weer uitgerust op de fiets stappen.

Ik laat het vanochtend heel rustig aangaan. Die nauwelijks zestig vlakke kilometers naar Montagnana brengen geen spoortje van haastigheid in me teweeg. Op een van de picknickzitjes met zicht op de stad, als een mooie dame badend in de ochtendzon, gebruik ik een Italiaans ontbijtje, een piccolo collazione. Witte, kalkachtig verkruimelende broodjes met chocoladepasta en pindakaas.

Als Mark en Jolanda klaar zijn met hun hebben en houden, komen ze ‘definitief’ afscheid van me nemen.
“Als we elkaar vóór Rome nog eens tegenkomen, dan is er ergens iets niet goed gegaan’, merkt Mark op. “Maar we blijven je volgen op internet.”
“En ik zal jullie mailen en de foto’s doorsturen als ik thuis ben.”
Als ik mijn camera pak voor een laatste foto houdt Jolanda haar handen voor haar ogen en draait zich om.
“Nee, niet met mijn dikke slaapogen op de foto…”
Daarom neem ik haar maar van achteren tijdens het weglopen… wat schrijf ik nu?! Maar hopelijk komt de werkelijke betekenis van deze zin toch wel over. Kijk anders maar naar de foto.
Zo, het halve dagverslag is al geschreven voordat er een meter getrapt is. Dat belooft wat voor de rest van de dag.

Om half tien rij ik pas weg. Onderaan de haarspeldhelling stop ik even bij een groente- en fruitwinkeltje om twee sappige perziken te kopen. Dan verder door de stad volgens de route van het boekje. Ik hoef maar één keer te zoeken en iemand te vragen naar de Via Rosa en nog wat. Na acht kilometer ben ik op het vrije platteland beland.
Goed halfweg stap ik even een Familia-supermarkt binnen voor broodjes, kaas, tonijn, een blikje groenten en een pakje mueslirepen. Het is prima weer. Blauwe lucht, 23 graden en een verkoelend windje schuin tegen, dat echter in de loop van de ochtend af en toe tot krachtig toeneemt.
De rust van de autovrije, bewegwijzerde fietspaden is helaas grotendeels achter de rug. Het wordt nu echt opletten geblazen. Ik rij over openbare wegen met soms druk verkeer van dorp naar dorp. De weg is nagenoeg vlak, hoogstens af en toe een vals platje. Net alsof ik in de Selfkant fiets. Alleen de huizen zijn anders. Een eind verder lijkt het verdacht veel op een Hollands polderlandschap met slingerende wegen over dijkjes en langs slootjes. Zelfs knotwilgen ontbreken niet. De bergen blijven steeds verder achter me. Opvallend veel boerderijen zijn verlaten en staan te verkrotten. Ernaast staan soms al fraaie nieuwe huizen. Ook zie ik ergens een zestiende-eeuws kapelkerkje staan, helemaal solitair in het veld, met een legertje van cipressen als wachters eromheen. Een mooie foto waard. Maar voor de rest is de route vandaag bepaald niet opwindend.

Maar echte mooie dingen komen meestal op je pad als je ze totaal niet verwacht. Tegen één uur besluit ik een eindje na Gazzulo een eetpauze te houden. Op een grasveldje met kastanjeachtige bomen – of zijn het rododendrons op stam? - zorgen twee marmeren bankjes in de schaduw voor een onafslaanbare uitnodiging. Als ik even rondkijk zie ik achter de bomen een klein kerkje, waar het veldje bij hoort. Het blijkt niet zomaar een kerkje. Op een afdak voor de ingang staat een Mariabeeld met eronder over de volle breedte van pilaar tot pilaar de woorden: La Madonna Pellegrina protecca il tuo Viaggio. Ik kan het niet helemaal vertalen, maar ik weet bijna zeker dat het over pelgrims gaat en dat Maria hen op hun reis beschermt. Is het puur toeval dat ik uitgerekend op deze plaats mijn pauze maak terwijl ik van tevoren enkele geschikte plaatsen voorbij ben gereden? Of moest het gewoon zo zijn? Laten we ons niet aan bespiegelingen wagen. Je kunt ervan denken wat je wilt, maar zoiets als dit sterkt je als eenzame pelgrimfietser. Eenzame, ja. Ik heb vandaag nog een andere fietser gezien. Fietst er nog wel iemand anders naar Rome? Toch voel ik me op deze bijzondere plek niet alleen. Een passerende automobilist houdt even in, kijkt naar het beeld boven de ingang, slaat een kruis en rijdt door. Dus echt een bijzonder plek.

Om twee uur arriveer ik in Montagnana bij de jeugdherberg. Ostella Città Murata. De poorten zijn gesloten, maar als ik aanbel, schuift er een open. Ik word ontvangen door een vriendelijke, uitstekend Engels sprekende gastvrouw. Ik kan kiezen: een kamer nemen of de tent opzetten in de tuin. Het verschil is negen euro. Ik besluit de keuze nog even uit te stellen, maar probeer wel alvast de internetmogelijkheden. Geen verbinding. Alle providers zijn weer anders. Misschien lukt het straks beter. Eerst maar even naar het oude stadje.

Indrukwekkend. Montagnana is een middeleeuws vestingstadje, nog helemaal omgeven door de oude gekanteelde stadsmuren. Binnen die muren staat een mooie vijftiende-eeuwse kerk, die ik natuurlijk binnenga en bewonder. Ze ligt aan het grote centrale plein waaromheen alle huizen voorzien zijn van galerijen met ronde bogen, die de broodnodige schaduw verschaffen tijdens de middaghitte. Her en der herbergen ze horecazaakjes met stoelen en tafeltjes ervoor. Op een van die terrassen neem ik, na een tijdje door de bijna verlaten straatjes rondgedwaald te hebben, plaats met mijn laptop om dit alles in te tikken.
Het is nu vijf uur geweest. Tijd om terug te lopen naar de jeugdherberg. Ik wil zelf koken vandaag. En goed slapen, binnen of in de tuin. Maar dat is afhankelijk van het feit of er meer kampeerders zijn. Alleen is ook maar alleen. Al zal La Madonna Pellegrina best wel een oogje in het zeil houden.
Door de imposante grote poort verlaat ik de oude stad weer. Bij de Ostella teruggekeerd staat er nog geen enkele tent. Bij de receptie tref ik nu een man aan die zeer vriendelijk zijn best doet om zo goed mogelijk Engels te praten. Hij vertelt dat de wi-fi eruit ligt. Ik mag straks met een stick op zijn computer.
Ik zie af van slapen in de tuin langs de drukke weg en neem een echt bed. Een vierpersoons kamer voor mij alleen wordt mijn deel.
Er kan in de herberg niet gekookt worden. Daarom blijft een pizzeria de oplossing. De aanbevolen zaak is bijzonder netjes en goedkoop. De pizza’s op de prijslijst variëren van 4 tot 8 euro. Ik kies voor een Primavera van zes en een glas - una calice - vino bianco van twee euro. De bediening is prima en de pizza hangt aan alle kanten over het bord. En dat niet alleen omdat het bord te klein zou zijn. Bepaald niet. De serveerster wenst me buon appetito toe. En dat terecht. Er zit roquefort in en dat proef je. Je zou er bijna spontaan Frans van gaan praten. Très bon. Molto bene is hier echter beter op z’n plaats.
Aangezien de herberg ook geen ontbijt verzorgt koop ik in de Lidl nog even wat voor morgenvroeg, dat wel in de herberg verorberd kan worden.
Bij terugkeer in de Ostella kan ik meteen op de huiscomputer. Waarvan hier het resultaat.
Ik hoop dat het morgen in Ferrara ook weer lukt.

maandag 30 augustus 2010

Historie en kunst aan de Ádige

Dag 17 – Maandag 30 augustus
Rustdag Verona

Een rustdag. Zo staat het gepland. Maar achteraf gezien geldt dat alleen voor mijn fiets. Die is namelijk de enige die vandaag niet van zijn plek komt. Is er morgen tenminste een van ons tweeën uitgerust…
Al vroeg in de ochtend schrijf ik de indrukken van de opera van gisteravond van mij af en zet ze meteen op de blog. Mark en Jolanda zijn inmiddels weer naar de stad vertrokken. Straks zal het ‘onze’ laatste avond zijn. Zij rijden hun eigen route door de Apennijnen, komen een paar dagen eerder in Rome aan en zijn al weer in Nederland als ik er het Pietersplein oprijd.

Even na elven komen Frank, mijn ´neefje´, en Renata met hun kinderen Colin en Kayleigh, die aan het Gardameer vakantie houden. Na wat gedronken te hebben kijken we even rond op de camping. Deze wel heel bijzondere overnachtingsplaats. Een nette camping? Nou, nee. Een ronduit smerige camping? Nnnnja. Het sanitair is zeker niet ‘je dat’. Het betere hap-snap-flanswerk. Het terrein van deze voormalige vesting is uiterst geaccidenteerd. Overal steile klimmetjes, afdalinkjes, trapjes; op alle niveaus, zijn kleine plateautjes te vinden voor een of meer de tenten . Her en der met leuke overkapte picknickzitjes ertussen. Kleine paadjes en poortjes verbinden deze ‘ligplaatsen’, maar je moet er wel enige tijd zijn om de weg in het doolhof te kunnen vinden. Nee, hier voelt niet iedereen zich thuis. Maar ik wel. Dit is paradijselijk basic, en dat is toch een van de redenen van mijn tocht. Back to basis, in meerderei opzichten.

Met de auto gaan we naar de stad. Franks ‘tomtom’, Truus genaamd, heeft een spannende afdaling door smalle, met rivierstenen geplaveide straatjes voor ons in petto. Er is dus nog een andere weg naar beneden dan die wij gisteren naar boven gefietst hebben. Maar via de weg van ‘Truus’ zou dat denkelijk heel wat moeilijke geweest zijn.
We parkeren de auto in de garage bij Piazza Cittadella, vlak bij de Arena. Daar zijn ze al bezig met het opruimen en vervoersklaar maken van de decorstukken. Zes gouden sfinxen staan al in slagorde klaar op een wagen. Via de marmergeplaveide Via Mazzini, zo’n beetje de P.C.Hooftstraat van Verona, lopen we naar het Piazza Erbe, het voormalige Romeinse forum en in later jaren omringd met fraaie gevels en paleizen. Het kloppende hart van de stad, terras aan terras. Hoog op een zuil de gevleugelde Venetiaanse leeuw, symbool voor Sint Marcus, schutspatroon van de republiek Venetië waaronder Verona in het verleden lang ressorteerde.

Hier in de buurt bezoeken we verschillende historische pleinen die allemaal min of meer verscholen liggen achter de façades van het grote plein. Je kijkt je ogen uit op de rijkdom uit vroeger eeuwen toen vermogende patriciërsfamilies de stad regeerden.
En tenslotte, the múst, la Casa de Guilietta, het huis waar volgens de legende Julia woonde, die een verboden liefde had met Romeo. Op het binnenplaatsje het balkon waar zij hun heimelijke nachtelijke ontmoetingen hadden. Het is er afgeladen vol met mensen van allerlei nationaliteiten, de meeste gewapend met een camera. Hier moet je geweest zijn. En een foto vormt een alleszins geaccepteerd bewijs.

De muren onder de toegangspoort staan berstensvol met graffiti, allemaal liefdesverklaringen in allerlei schrifturen, zelfs hebreeuws en Japanse karakters… maar waar zie je geen Japanners ..? Onvoorstelbaar eigenlijk dat een fictief verhaal, ooit hier ontstaan en later door de grote Shakespeare wereldberoemd gemaakt, zoveel mensen over de hele wereld weet te boeien en naar deze stad te trekken. Op welke wijze ooit de keuze op dit huis viel, weet ik niet. Maar la Casa de Guilietta is niet het enige in zijn soort. In Zuid-Frankrijk zag ik ooit La maison deTartarin, het zogenaamde huis van een verzonnen romanfiguur van Alphonse Daudet. Maar dit terzijde.

Tegen half drie nemen we afscheid van elkaar. Frank met zijn gezin terug naar het Gardameer, waar de kinderen nog even het zwembad in kunnen, en ik in mijn eentje, zonder erop te hoeven letten dat iedereen bij elkaar blijft, verder het noordelijk stadsdeel in. Hier bezoek ik twee kerken: de Sant’ Anastasia (met prachtig beschilderde plafondgewelven en vele familiealtaren) en uiteraard de oude Dom, de Duomo Cattedral di Santa Maria Matricolare (foto), een reusachtige romaanse kerk uit de 12e eeuw, waarvan de oudste delen zelfs dateren uit de negende eeuw. De voorgevel is zo te zien in later eeuwen aan de toen geldende mode aangepast. Pracht en rijkdom, je weet soms niet wat je ziet.

Dan is het inmiddels vier uur. Alvorens de Ponte Pietra over te steken en aan de moeizame trappenmarathon naar Castel San Pietro te beginnen neem ik nog even een pilsje op een terras vlakbij de brug.
“Quanta costa?”
“Quattra cinquante, four fifty…”
Alsof ik een dreun op mijn hoofd krijg.
“Four fifty? For one bear?!
“Yes.” Zonder verder blikken of blozen.
Dan voel je je ge….

Zo, dit moet ik even kwijt na deze ´rustdag´. Redelijk opgebrand door de lange stairway neem ik meteen mijn laptop om jullie hiervan deelachtig te maken. Drie verslagen in twee dagen... dat krijg je als je op een camping bent met wi-fi en je alle tijd hebt. Het weer is hier heel wat beter dan in Nederland, zo verneem ik van internet. Alle sterkte daarmee. Hier blijft het goed en gelukkig niet te warm. Voorlopig tenminste.
Morgen gaat het naar het geheel ommuurde stadje Montagnana en van daaruit verder. Florence, Assisi, Rome. Dwars op en af door de Apennijnen. Over twaalf dagen ben ik er.

Akoestische opera in de Arena

Dag 16b – Zondag 29 augustus
Verona Arena - Aïda

Een opera zien in de Arena van Verona is het summum. Sinds enkele uren verkeer ik in een juichstemming. Nadat ik het dagverslag op de blog gezet heb maak ik wat te eten en na een opknapbeurt verlaat ik met schone kleren, gewapend met een plattegrond van de stad – una pianta della città – de camping om me naar beneden te begeven. Een marathon van trappen die we straks weer omhoog moeten. Het panorama van de stad is overweldigend. Beneden de Ponte San Pietro over en de weg zoeken door de straatjes en de mensenmassa.
Vijf minuten voor het afgesproken tijdstip tref ik Jolanda en Mark in de Via Leoncente. Ze hebben kaartjes! Voor mij zelfs een bejaardenkaart met vier euro reductie. Waar kun je nog een opera zie voor 21 euro 50?

De helft van de enorme Arena wordt in beslag genomen door een gigantisch podium met ondermeer een piramide en sfinxen als belangrijkste decorstukken. Er blijven naar mijn inschatting een kleine tienduizend plaatsen over voor het publiek. Op het middenterrein, waar zich vroeger de meest wrede en bloedige spektakelspelen voltrokken, staan rijen stoelen voor de duurste plaatsen – hoewel… dan wel met uitzondering van een ereloge, waar in oude Romeinse tijden Caesar en andere hoge Pietro’s de voorstelling gadesloegen. De eerste ring bestaat uit kuipjes, zoals tegenwoordig in ieder stadion. De hoogste, tweede ring, kent deze luxe niet. Hier mag het plebs zitten – waaronder wij dus – op de harde steenblokken. Gelukkig hebben Jolanda en Mark een opblaaskussentje weten te organiseren. Hoe je het ook bekijkt, nog steeds is een Arena een afspiegeling van menselijke rangen en standen.

Onweerstaanbaar komen vergelijkingen bij me op tussen de Arena vroeger, in de tijd dat ze gebouwd werd, en nu. Ik probeer me daar een voorstelling van te maken, waarbij ik word geholpen door een tekening van Uderzo en Goscini. De wriemelende mierenhoop buiten de Arena, de massa’s in de rij voor de ingangen. Zowel buiten als binnen lopen net als ‘toen’ ook nu allerlei figuren rond die hun koopwaar schreeuwend aan de man willen brengen. Drank, ijs, boekjes, programma’s, cd’s, commercie is van alle eeuwen der eeuwen.

Om negen uur begint de voorstelling. Eerst wordt de dirigent met zuidelijke bravoure en bombarie voor het voetlicht geleid. Met bombastische theatrale gebaren, armen wijd gespreid, inhaleert hij gretig het applaus van de massa. Dat noem ik even een entree. Zo heb ik het ’s ochtends in mijn klas nooit meegemaakt.
Bij de ouverture bekruipt me even de neiging om te gaan roepen dat ze het geluid eens wat harder moeten zetten. Maar al snel dringt het tot je door dat de voorstelling volledig akoestisch is. Wij zijn tegenwoordig gewend aan oorverdovende installaties. Maar nu moeten we noodgedwongen terug naar vroeger eeuwen. Best aangenaam als je eraan gewend geraakt bent. De massa hoort ademloos toe. Na afloop van een aria of samenzang wordt de voorstelling even onderbroken om de zangers en zangeressen hun open doekjes in ontvangst te laten nemen.

Al met al een indrukwekkende belevenis. Dat podium, die belichting, die scènewisselingen, bellissimo. Dat ik op een unieke reis als deze zelfs dit nog mag meemaken. Formidabel. Al moet gezegd worden dat ik er te weinig rekening mee heb gehouden dat het ook hier in de avond voelbaar afkoelt. Zeker als je zit. Het wordt zelfs frisjes en ik begin mijn fleece te missen.
Na een pauze van twintig minuten begint de tweede akte. Als die wordt besloten met de bekende triomfmars van Aïda loopt het tegen elven. We denken dat het is afgelopen, temeer omdat de hoofdrolspelers minutenlang in grote stijl, hand in hand lopend van links naar rechts over het enorme podium - als de voetballers van tegenwoordig na de wedstrijd-, het ovationele applaus in ontvangst nemen.
We vinden het vreemd dat de meeste mensen blijven zitten. Als we bijna buiten zijn, horen we dat de voorstelling pas op de helft is. Nog twee uur zitten..? We zijn best moe. Als je al twee weken tussen negen en tien je slaapzak opzoekt is dit pure nachtbrakerij. We besluiten het daarom erbij te laten.

Na een wijntje op een terras lopen we naar de camping terug. De nog warme straatjes door, de Ponte San Pietro over en dan die eindeloze trappen omhoog naar de campingvesting, a stairway to heaven, zo lijkt het, want we duiken meteen de tent in. Moe maar voldaan. Een onvergetelijke avond.

zondag 29 augustus 2010

La Notte de Aïda in Verona

Dag 16 – Zondag 29 augustus

Rovereto – Verona, 85,8 km

Totaal 1119 km


Rovereto, kwart over zes in de ochtend. Handig zo’n Ostello. Een echt bed, alle privacy, badkamer bij de hand met wc – zodat er ’s nachts geen stiekeme sanitaire stop in de struiken bij de tent gemaakt hoeft te worden. Je staat op, haalt je bed af (gebruikelijk in jeugdherbergen) en je begint je tassen in te pakken. Goed twintig minuten werk. Dan alles via de lift naar beneden, op de fiets binden en aanschuiven voor het ontbijt. Het is zeven uur. Typisch Italiaans piccolo collazione: witte broodjes met jam of chocoladepasta, café macchiato en gelukkig ook cornflakes met melk. En dat allemaal voor zeven euro meer dan de camping van gisteren, die ‘varkenshokken’ met die betonharde grond. En ook nog zonder ontbijt. Eigenlijk geen vergelijking. Alleen maar voordelen. Je hoeft ’s morgens geen tent af te breken, je kunt de avond van tevoren al je meegesjouwde apparatuur helemaal opladen en in alle rust je tassen herschikken en kijken wat er alvast met Frank en Renata meegegeven zou kunnen worden omdat ik het toch niet gebruik en het alleen maar voor extra gewicht zorgt.


Al ruim voor half acht ben ik weg. Pure luxe. Ik vind mezelf af en toe zó goed qua oriëntatievermogen en richtinggevoel dat ik ook vanmorgen weer een eigen, kortste weg zoek naar het fietspad langs de Ádige. Zo kom ik na een snelle rit door de stad aan een brug over de rivier op een schattig pleintje. Maar géén doorlopende pista ciclabile. Als ik van daaruit de fietsbordjes volg kom ik weer bijna in het centrum uit. Ik kies een andere weg, door nauwe Italiaanse straatjes in zondagsrust. Prachtig, fotogeniek en nog meer. Een man stuurt me desgevraagd door naar het fietspad, waar ik vlakbij ben. Hè hè, eindelijk. Ik zet koers richting zuiden en… kom weer uit op datzelfde pittoreske pleintje. Met al bijna zeven kilometer op de teller. Een beetje meer nederigheid lijkt op z’n plaats. Er blijft niets anders over dan opnieuw de fietsbordjes door de stad te volgen maar ditmaal op goed geluk de eerste straat rechts te nemen. Het blijkt dat ik dat de eerste keer ook had moeten doen. Richtinggevoel hoeft niet altijd afhankelijk te zijn van richtingbordjes. Hoe dan ook, de opbrengst van het vroege vertrek is al bijna naar de vaantjes…


In de buurt van het dorpje Mama d’Ario houd ik om kwart over negen een eerste pauze. Bijna vijfendertig kilometer zitten erop en het gemiddelde ligt ruim boven de twintig. Hoewel het licht bewolkt is en met 18 graden niet al te warm, trekt ik toch alvast mijn fleece uit. Het is windstil en het fietsen gaat lekker. De route gaat nu minder langs de Ádige maar meer hogerop langs de oever door uitgestrekte wijngaarden. Meer klimmetjes, haakse bochten en overal druiven langs de weg, zomaar publiek te pluk, lijkt het. Jantje zag eens pruimen hangen… Maar plukken is verboden. Ook als niemand het ziet. Dat doe je niet. Je weet trouwens niet eens waar je zou moeten beginnen en al helemaal niet waar het einde is. Het voelt een beetje als de ezel die twijfelt tussen verschillende hooibergen en van de honger omkomt.

Met mijn verkoudheid gaat het beter. Af en toe snuit ik al rijdend lekker mijn neus leeg. Ook het hoesten wordt minder. Ik stop onderweg veel om foto’s te maken, ondermeer van een prehistorische aftandse tractor, die ik Maarten nog eens zou kunnen sturen.


Even na tien uur passeer ik een vrijstaand kerkachtig gebouw met de naam Christus della Strata, Christus van de weg, van mijn camino naar Rome. Ik stap af, ga naar binnen en bid even. Het is zondag vandaag, maar gezien de afstand van vandaag zit lang wachten op de mis er niet in. In een kantoortje zit de pastoor in gesprek met twee mannen die net weggaan als ik voorzichtig op het raam klop. De mis is questa sera, vanavond. Zo lang wil ik zeker niet wachten. We hebben een kort gesprek, grotendeels in het Frans. Hij geeft me een timbro op mijn pelgrimspas en vraagt me om in Rome il papa van hem te groeten. Een ‘goeddoende’ stop.


Even verder is er nieuw fietspad dat nog niet in het routeboekje is opgenomen maar dat ik van de site van Hans Reitsma geplukt en uitgeprint heb. Ik hoop dat het vlak langs de oever blijft lopen en dat daarmee de aangekondigde klim van negen procent vervalt. IJdele hoop. Erger zelfs. Er volgt een klim van tien procent(!). Bij een punta panoramico maak ik wat foto’s. Ik kom uit in het dorp Rivoli. Hier vocht Napoleon ooit een veldslag uit. Misschien dat Louises voorvader hier oorlogsinvalide werd… maar dat is gissen.

Links van de weg gaat de pista ciclabile verder. Ik zie een supersteile afdaling voor me die even later overgaat in een ruwbetonnen pad, om de twintig meter overdwars doorsneden met afwateringsgootjes. Vijftien tot twintig procent. Een hele heksentoer. Met veel remmen kom ik beneden… aan een kanaal waar de weg plotseling weg is. Niets dan dikke keien. Letterlijk ‘de keien op’. Er blijft niets anders over dan de hele boel maar weer terug de helling op te duwen. Fietsen is uitgesloten. Boven aangekomen zie ik dat ik, geconcentreerd op de steilte, langs een smalle afslag ben gereden. Een zondagochtendwandeling met Pie en Ben is een heel stuk aangenamer…

De rest van het nieuwe fietspad is van hetzelfde laken een pak. Voortdurend op en af, opnieuw soms aan tien procent. Zoiets noem je een toeristische fietsroute… Alvast een aardige oefensessie voor de Apennijnen over een paar dagen. Weer beneden gaat het fietspad kilometers verder lang langs een kanaal.


Met bijna zeventig kilometer op de teller neem ik een salade op een terras in Bussolengo. Hier tref ik een Zwitser die ik vandaag al twee keer eerder gezien heb. Hij is van plan om langs de Adriatische kust helemaal naar de hak van de Italiaanse laars te fietsen. We hebben al etend een aardig gesprek. Om een uur vervolg ik mijn weg. Er waait een flauwe, maar wel hinderlijke wind van voren. Tot in Verona blijf ik het fietspad langs de Ádige volgen. Ik maak even een paar foto’s van het machtige Castel del Vecchio. Even na tweeën rij ik na een opvallend gemakkelijk genomen klim (achthonderd meter aan zeven tot tien procent met haarspeldbochten) de ingang binnen van de camping, Castel San Pietro, een voormalig verdedigingsbolwerk. Als ik mijn fiets heb neergezet komen Mark en Jolanda bij de receptie naar buiten. Ze blijken me gepasseerd te hebben terwijl ik in Bussolengo zat te eten. Een leuk weerzien.


Castel San Pietro – Sint Pieter, toepasselijk voor mijn tocht – is een zeer geïmproviseerde, alternatieve camping met grote, absoluut onbefietsbare hoogteverschillen. Lopen dus. We krijgen een plaats op een door wijnranken overdekte zijversterking tussen dikke muren met kijkgaten die een prachtig panorama op de stad bieden. Een paradijselijke plek om nog een dag extra te blijven. Zeker ook omdat er wi-fi ter beschikking is.

We krijgen te horen dat in de Arena vanavond de laatste voorstelling van Aïda plaatsvindt en dat de camping kaarten kan reserveren. We zijn het erover eens dat we deze kans met beide handen – in dit geval zes! – moeten aangrijpen. Het kan een onvergetelijke belevenis worden.


Omdat Mark en Jolanda onderweg nog niet gegeten hebben, lopen ze om half vijf al naar de stad en zullen bij het OTC, het boekingskantoor, zelf drie kaarten proberen te bemachtigen. Ik geef hen vijftig euro mee en we spreken af elkaar vanavond om acht uur te treffen in de Via Leoncita, waar het OTC op nummer 34 gevestigd is. En als ze geen kaarten meer zouden kunnen krijgen? Nou, dan maken we er toch een mooie avond in Verona van.


Tot zover de stand van zaken voor vandaag. Het is nu bijna half zes terwijl ik op het terras de laatste hand aan dit verhaal leg, in begeleiding van twee uitstekend gitaarspelende en Italiaanse liederen en ondermeer Country Roads zingende jongeren. Sfeertje. Verona. En dan heb ik het nog niet over Romeo en Julia, die deze stad wereldberoemd maakten. Maar daarover morgen meer.

zaterdag 28 augustus 2010

Van Grüss Gott naar Buongiorno

Dag 15 – Zaterdag 28 augustus

Auer – Trento – Rovereto, 75,4 km

Totaal 1023 km


Weer een nacht van hoesten, snuiven, ophalen, snuiten. Ik kan qua onsmakelijke geruchtmakerij aardig gelijke tred houden met de uitsloverige – hoewel minder onsmakelijke – plaatselijke kerkklokken die ongevraagd ieder kwartier een tijdsindicatie de nachtelijke stilte in slingeren. Eén slag bij kwart over, twee keer op het halve uur, drie keer bij kwart voor en vier keer op het hele uur, dan nog eens gevolgd door het aantal uren dat werkelijk geslagen moet worden. Een paar keer druppelt het zacht op het tentzeil, maar om zes uur – dat betekent dus in totaal tien klokslagen… - lacht de lucht me vriendelijke open toe. Geen wolkje te zien.

De tent is weer erg nat, vooral aan de binnenkant. Ik moet voor behoorlijk wat condensatie zorgen. De druppels lopen ervan af, zoals bij een beslagen ruit.

Ik moet alles goed drogen, want de tent moet twee dagen in de bepakking blijven, aangezien er tussen Auer en Verona geen camping is. Ik zal vandaag nog eens gebruik moeten maken van een Ostello della Gioventù. Een jeugdherberg dus,.


Om kwart over acht vertrek ik in een heerlijke ochtendkoelte. Bij het passeren van Salorno rij ik Süd-Tirol (of Alto Ádige) uit en de Trentino binnen. Het is nu afgelopen met Duitse escapades als het in het Italiaans niet lukt. Grüss Gott wordt nu Buongiorno of Buona sera. Over de rest zal ik het maar niet hebben. Dat zullen we nog wel zien.


Als ik na dertig kilometer even een rustpauze houd en wat opschrijf in mijn schrift, heb ik een geweldig gemiddelde van 22,1 op de teller staan. Mét bepakking. Maar ik moet daar wel bij vertellen dat ik een enorme bofkont ben. Ik heb namelijk de gevreesde, beruchte mistralachtige Val d’Ádige-wind schuin van achter. Dat is uiteraard bijzonder aangenaam op de vrij liggende dijken. De weg voert weer eindeloos door appelboomgaarden, spaarzaam afgewisseld met druivenakkers. De vlakte wordt begrensd door steile, bijna loodrechte, kale bergwanden. Nogmaals, die autovrije fietspaden zijn geweldig. Hoewel ik me afvraag hoelang nog, want hier en daar beginnen boomwortels hun vernietigende werk al te doen. Hoe ziet het hier over een paar jaar uit? De Ádige (ze heet nu niet meer Etsch) wordt steeds breder, maar ook modderiger van kleur.


Tegen elf uur zet ik mijn fiets bij de ingang van de Dom van Trento. Binnen staat dat het een Basilica Cattedrale is, toegewijd aan San Vigilo. Het café ertegenover draagt de naam Café Duomo. Dom? Basiliek? Kathedraal? Wat is het nu eigenlijk precies? Los daarvan ben ik onder de indruk. Het is een majestueus kerkgebouw, een beetje als de Dom van Speyer. Romaans, dus donker en ingetogen van binnen. Je kunt er daarom moeilijk foto’s maken. Het hoofdaltaar is overdekt met een baldakijn met gedraaide pilaren, zoals in de Sint-Pieter in Rome.

Aan de entreejuffrouw bij de ingang van de schatkamer vraag ik een stempel. Ze snapt niet wat ik bedoel, maar als ik mijn pelgrimspas laat zien wordt het haar duidelijk – mij dus ook: het heet een ‘tiembra’ (geschreven als timbra). Maar die heeft ze niet. Ze verwijst me naar het museum, gevestigd in het enorme, aan de kerk vast gebouwde bisschoppelijke paleis. Aan de balie hebben ze nog nooit zoiets gezien. Ik oogst lof voor mijn onderneming – maar zouden ze stiekem toch over me denken zoals Goethe het beschreef in Die Leiden des Jungen Werthers (zie dag 6)? – en ze geven (hun eerste ?) timbra del pelegrino. Ik merk aan alles dat het Italiaans me niet bepaald goed afgaat. Maar ja, nog tijd genoeg om erin te groeien.


De meeste mensen die naar Trento komen zijn geïnteresseerd in de enorme Neptunusfontein op het Piazza Duomo. Ik niet zo. Ik maak op mijn gemak een rondritje door de smalle straatjes om de sfeer van deze typisch Italiaanse stad te proeven, de eerste echte die ik op mijn reis tegenkom.

Ik vraag me af waarom in de zestiende eeuw uitgerekend hier, in het verre noorden tussen de bergen en niet in Rome, het belangrijke Concilie van Trente plaatsvond. De leiders van de kerk – de paus en de kardinalen – moesten stelling nemen tegen de oprukkende Reformatie. Verder werd er toen besloten dat de parochieherders kerkregisters moesten gaan bijhouden, een besluit dat vooral voor stamboomonderzoekers van eminent belang is. Maar laten we daarbij niet te lang stilstaan. Als je alleen maar naar de gebouwen kijkt, die enorme rijkdom en luxe die het paleis uitstraalt, dan kun je je iets voorstellen bij de redenen voor die Reformatie!

Rond het middaguur blijkt het verlaten van de stad heel wat eenvoudiger dan de vele omwegen gisteren in Bolzano. Al snel zit ik weer op de vlakke fietspaden door de appelboomgaarden. Het landschap verandert. De bergen worden groener en minder hoog.


Het wordt heet, erg heet. Na 65 kilometer stop ik bij een fietsersbar voor een Penne Bolognese met een café macchiato, een schuimende koffie met heel veel melk. Ook hangt er een grote reclame van de Ostello in Rovereto, waar ik naar toe moet. Het is intussen nog heter geworden, zelfs in de schaduw. Een harde wind blaast zowat alles van tafel. Naast me zit een in uniforme fietskleding uitgedost Duits gezin. De dochter van een jaar of vijftien heeft een tijdje geleden een behoorlijke val gemaakt, want haar hele linkerbeen is één wondkorst. Desgevraagd vertelt ze me dat het een week geleden gebeurd is. Dan ziet het er bij mij na drie dagen ook goed uit. Alleen mijn duim zit nog een dag verborgen onder een pleister, de rest is nog maar een kwestie van droge korsten. Nog prima heelvlees, opa.

De hitte in Italië; zo heb ik het me voorgesteld. Ik moet vroeg beginnen en na één uur geen te zware inspanningen meer voor de boeg hebben. Bovendien zal ik ditmaal de jeugdherberg bereiken zonder honger en dorst.

Bij het naderen van Rovereto begint de hemel angstvallig te betrekken.

Om half drie ben ik er, terwijl de eerste druppels beginnen te vallen. Net op tijd. Een kamer voor vier personen kost 19 euro. Voor 4 euro meer krijg ik een eenpersoons kamer. Inclusief ontbijt morgenvroeg. Terwijl het buiten regent heb ik een droog onderkomen, helemaal voor mezelf. Geen last van ‘meeslapers’ en eventuele snurkers. Het gesprek met de baliemedewerker verloopt moeizaam. Hij spreek weliswaar een beetje Engels (met de nadruk op ‘een beetje’) maar absoluut te weinig om er een vlot en duidelijk gesprek van te kunnen maken. In ieder geval is er wel internet! Als ik dat alvast uitprobeer steekt andermaal de Italiaanse bureaucratie de kop op. De bepaald niet gratis provider vraagt allerlei dingen in te vullen om toegang te krijgen. En bestempelt vervolgens mijn mailadres en telefoonnummer als non valido. Hoezo?! Wat zullen we nou weer krijgen?! Het is ook altijd wat! Ook de jonge beheerder komt er niet uit en verwijst me naar een internetcafé een paar straten verder. Dus toch?!

Door een zachte regen – het is heerlijk afgekoeld – stap ik het ‘café’ binnen. Het blijkt een Turkenwinkel te zijn met in een bloedhete achterruimte, waar een ventilator zich vergeefs in de rondte werkt om de temperatuur dragelijk te maken, een aantal computers staan. En verdomd, het werkt! Ik zet alvast de bijdrage van gisteren op de blog en lees de reacties. Heerlijk. Ze zijn tot tien uur open. Na tachtig cent afgerekend te hebben laat ik me neer op een overdekt terras om bij een pils het bericht voor vandaag te schrijven. Dit dus. Intussen blijft het regenen in Rovereto. Vreemd. De voorspellingen waren toch zo goed. Het zal me benieuwen wat morgen voor mij in petto heeft.

Vanavond zal ik Frank en Renata, die aan het Gardameer op een camping ‘zitten’, bellen om wat af te spreken voor morgen of maandag, als ik in de stad van Romeo en Julia een rustdag houd. Het blijkt dat er in de arena van Verona morgen de laatste voorstelling plaatsvindt van de opera Aïda. Een uitgelezen mogelijkheid om iets onvergetelijks mee te maken.

Tot zover mijn bericht van vandaag. Het is acht uur en ik moet nog ergens wat gaan eten. Morgen hopelijk meer.

Trouwens grazie mille voor de vele blijken van medeleven. Geweldig! Vooral Naomi. Hééél knap gedaan... en ik mis jou ook.

Walther von der Vogelweide

Dag 14 – Vrijdag 27 augustus

Merano – Bolzano – Auer, 56,9 km
Totaal 947 km

Je hebt van die dagen dat je het niet hebt. Niks geen gevoel van ‘Oh, what a beautiful morning’ of ‘So ein Tag, so wunderschön wie heute’- dank je, Hein. Zo’n dag waarop niets lukt… eigenlijk een dag die je maar beter kunt overslaan.
Ik voel me allesbehalve uitgeslapen. Gisteravond om half elf werd ik uit mijn eerste slaap gerukt door twee enorme klappen. Onweer?! Integendeel, er was een groot vuurwerk in de stad. Het nam een dikke twintig minuten in beslag. Maar wel de moeite waard om te bekijken. Daarna werd ik om de haverklap wakker. De hele nacht was het hoesten wat de klok sloeg. Ik ben behoorlijk verkouden geworden, zit helemaal vast, met een pijnlijk schurende keel. Ik sta pas om half acht op. Het dal is bewolkt, maar misschien lost dat wel op.


Om half tien ben ik vertrekklaar. Na de mailadressen uitgewisseld te hebben met Mark en Jolanda (die ik misschien zondag in Verona nog eens zal zien, je weet maar nooit), de goedbedoelde raad van mijn persoonlijke pleegzuster (“Pas goed op jezelf, May”) in ontvangst te hebben genomen, ga ik mijn kampeergeld betalen en fiets de drukte van de stad in. Om kwart voor tien geeft een thermometer al 25 graden aan. Het loopt goed door de onafzienbare appelplantages, niet in het minst omdat Jolanda mijn ketting gesmeerd heeft met een spul wat ik niet kende. Bij een korte ‘kleedstop´ na dit tien kilometer staat het gemiddelde op bijna 21.



Om tweeërlei redenen besluit ik een omweg te maken via Bolzano, zo’n vier kilometer van de route af. Door de Italiaanse drukte bereik ik il centro. Bij het theater stel ik een wildvreemde fietser de vraag: “Signore, dov’è il statue de Walter von der Vogelweide?” Hij verstáát het en rijdt me zelfs voor. Het is dan bijna half twaalf. Ik kijk rond op de Piazza Walther Platz, het absolute centrum van de stad. Een gezelschap alphoornblazers geeft een concert dat het geheel een Kerstmarktachtig sfeertje geeft.

Tegenover de laatgotische Domkerk staat midden op de piazza prominent het standbeeld van Walther (1170-1230), een zeer bekende zanger en dichter, zeg maar minstreel, ten tijde van de kruistochten. Ik maakte voor het eerst kennis met hem in de lessen Duitse litteratuur op de Kweekschool. Als het Duitse equivalent van onze Hendrik van Veldeke. Beiden waren ze de grondleggers van de Middelnederlandse en Middelhoogduitse poëzie. Walther von der Vogelweide bleef sindsdien in mijn geheugen gegrift staan. Er werd destijds in de klas door ons nogal wat afgegniffeld over die dubbelzinnige naam. Maar onze brave, consciëntieuze leraar Jaspers, in de wandeling d’r Jap genoemd, leek dit te ontgaan en doceerde in alle ernst en dat er talrijke belangwekkende teksten van hem bewaard waren gebleven, waaronder een lied waarin hij de stad Jeruzalem bezong, op het moment dat ze in de verte voor de kruisvaarders opdoemde: het zogenaamde Palestinalied. Een van de weinige afbeeldingen van Walther staat in de middeleeuwse Codex Manesse of Große Heidelberger Liederhandschrift. En dus (sinds 1877) ook in deze stad, omdat ‘men’ aanneemt dat Walther hier het levenslicht zag. Wahrheit oder Dichtung? Een waterdicht bewijs hebben ze hier ook niet. Maar de horeca vaart er wel bij.

Na wat foto’s neem ik plaats op een terras voor een Insalata Contadina, een boerensalade, die ik in alle rust verorber. Op het middaguur wordt het plein gevuld door een bombastisch hard gebeierd Angelus, waar het alphoornensemble onmogelijk tegenop kan blazen.
In de kerk steek ik een kaarsje op voor Charl – Louise belde me gisteren dat hij erg ziek was – en schrijf een boodschap op een briefje dat ik op een intentiebord hang. Helaas is er geen stempel te krijgen. Die haal ik dan maar bij het toeristenbureau.

Tot nog toe louter succes. Maar dat verandert als ik de stad weer probeer uit te rijden in de richting van het fietspad naar Trento. Het lijkt wel een doolhof. Het kost heel wat moeite, tijd, omwegen en vragen. Op een bewaakt ogenblik klettert zelfs mijn camera uit het stuurtasje op de keien. Net als vorig jaar in Santiago heeft hij het weer overleefd. Qua uiterlijk wat meer littekens, maar hij doet het nog. Prima cameraatje, die Canon Ixus.


Het wordt voor de rest een vervelende dag. Behoorlijk warm en benauwd. Weinig te genieten van uitzichten. Het is bewolkt en heiig. De route voert over eindeloze rechte dijken langs de Etsch. Zonder pauzemogelijkheden. En als dan nog ook de beruchte Etschtalwind de kop begint op te steken, ben je blij dat je Auer (of Oro) in de verte ziet liggen tegen de oplopende voet van loodrechte rotswanden. En wat duurt het nog lang voor je er eindelijk bent.

Bij de eerste de beste Gaststätte in de onderstad zet ik mijn fiets neer, bestel een bier en vraag de route naar de camping vlakbij het centrum. Ik heb het even gehad. Daar zal de gestoorde nachtrust zeker debet aan zijn. En ook het feit dat ik me ´een beetje ziek´ voel.


Camping Markushof is een nette camping met zwembad, maar wel de duurste die ik tot nog toe heb gehad. De trekkers worden als het ware gevangen gezet op kleine, met houten hekken afgebakende perceeltjes. Het lijken wel varkensstallen. De grond is er zó hard dat je bij het inslaan van de haringen je toevlucht moet nemen tot prehistorische methoden: een zware steen. Verder dan een stukje gaan ze niet de grond in.



Het oude stadje, hoger op de helling, is bijzonder fotogeniek. Een tegenvaller is het volledige gebrek aan internetmogelijkheid. Zelfs bij het toeristenbureau moet men toegeven dat Auer niet aangesloten is op het World Wide Web. Onvoorstelbaar. In het volgende dorp zou ik het in de bibliotheek kunnen proberen…

´s Avonds eet ik een heerlijke pizza en ga vroeg slapen.

**Wanneer dit bericht geplaatst kan worden, weet ik niet. Morgen in Rovereto? Ik heb er een zwaar hoofd ik. Mogelijk biedt Verona zondag en maandag meer mogelijkheden.

Maar het lukte toch in een onverwacht internetcafé in Rovereto.

donderdag 26 augustus 2010

Halve rustdag bij Sissi

Dag 13 – Donderdag 26 augustus

Glurns – Merano, 62,4 km

Totaal 890 km


** Ik zit nu, donderdagmiddag rond 3 uur, op een terras naast de camping. Er is internetverbinding. Daarom kan ik nu drie dagverslagen in één keer plaatsen. Veel leesplezier!

Om kwart voor acht zijn we, nadat Jolanda mijn elleboog en duim weer netjes verzorgd heeft, klaar voor vertrek. Alvorens het Adigedal in te duiken gaan we eerst ontbijten bij een pasticeria of Konditorei. Ik heb slecht geslapen. Mijn schouder is stijf van de val van gisteren. Op de elleboog steunen is pijnlijk. Ik loop scheef; mijn rug alweer. Dan mag je je best eens verwennen. Ook maken we foto’s van het leuke stadje, badend in het ochtendlicht. Om half negen vertrekken we pas echt voor een echt plezierritje naar Merano. Van 930 meter omlaag naar driehonderd.


Het is een schitterende dag. Het wordt al gauw warm. Het biljartlakenvlakke fietspad, gefinancierd met Europees geld, loopt als een tierelier. De fleece moet eerst uit, dan mijn shirt, zodat ik verder rij in mijn mouwloos fietshemdje.

Voorlopig lijkt het vlak te blijven. Gezichtsbedrog. We rijden stroomafwaarts langs de wilde, onstuimige, steeds breder wordende Etsch of Adige. Deze provincie Süd Tirol werd onder Musolini geannexeerd en sindsdien Alto Adige genoemd. Alle bordjes hebben zowel Duitse als Italiaanse opschriften. Als een extra cursus Italiaans als het echt niet meer anders kan…


De rit is er net als gisteren (de laatste twintig kilometer tenminste..!) weer een van vele ààh’s en òòh’s. Wát een landschap! Wat een voorrecht om hier bij dit geweldige weer doorheen te mogen rijden. Het hele dal staat vol enorme appelboomgaarden. Rijpende appels staan zo maar te pluk langs de weg. Omdat het hier in het Vinschgautal veel en hard waait – de zogenaamde Reschanwing, een soort mistral - is het er ontzettend droog. Daarom worden de boomgaarden zwaar beregend.

Plotseling blijven we staan. Het pad loopt dwars door een enorme boomgaard die net uitbundig beregend wordt. Een boer stopt en wijst ons een omweg. Maar we willen getrouw de route volgen. Een kilometer regenbui! Geweldig. In een ommezien ben je weer opgedroogd. Het Vinschgautal is ongeveer honderd kilometer lang en je moet je voorstellen dat je al die kilometers over smalle fietsweggetjes door appelboomgaarden rijdt met heel af en toe een dorpje. Een heel aparte ervaring!


Na 44 kilometer rijden we Naturns in om ergens een hapje te gaan eten en wat te dinken. Tijd genoeg voor basic toeristisch genoegen. Het ritgemiddelde ligt op 22!.

Dan verder naar Merano, alias Meran. Vroeger, toen dit gebied nog deel uitmaakte van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk kwam de legendarische keizerin Sissi hier vaker naar toe voor de gezonde berglucht. Ze heeft er prachtige tuinen laten aanleggen. Van bovenaf zien we dit kuuroord in de diepte liggen. Wát een omgeving. Er volgt een steile, slingerende afdaling – het fietspad is nog maar net klaar – met vele haarspeldbochten. Opnieuw een achtbaan! Bellissimo!

Bij Töll komen twee rivieren bij elkaar met fantastische stroomversnellingen en een kunstmatige waterval. Het water spat er hoog op in kleine druppeltjes, die uitnodigen om erin te gaan staan bij dit weer. Heerlijk.

Het is pas even na twaalven als we in de stad aankomen. Waar is de camping? Dov-è il campeggio? Een zinnetje dat ik uit mijn hoofd geleerd heb. Maar eerst moet het centrum opgezocht worden, omdat de camping daar vlak bij ligt. Bij een stoplicht vraag ik een jongedame, die evenals wij op groen staat te wachten:

- “Centro della città..?" (Uitgesproken als tsjentro della tsjità). Met veel woorden wijst ze rechtdoor. Jolanda wijst op het richtingbordje aan de overkant van de straat.

- “Ja, dat heb ik ook wel gezien”, antwoord ik, “maar ik wou zo graag eens iets in het Italiaans vragen. En ze verstaan me nog óók!”


Vanuit het centro is de Camping Merano snel gevonden. Een nette camping. Mark en Jolanda, die morgen hier een rustdag houden, kiezen voor een plek in de zon om hun tent, al dagenlang nat ingepakt, een goed te laten drogen. Ik kies voor een plek in de schaduw, maar laat eerst alles goed drogen op het grasveld waar je een optater krijgt van de zon. Het is tegen de dertig graden.


Om twee uur ga ik op zoek naar internetmogelijkheid. Die is te vinden in de stad: ‘Tangram’ in de Laubegasse. Als ik eerst het terras naast de camping opzoek om bij een vino bianca vooraf het verhaal te schrijven – soms moet je al per kwartier betalen voor je aanwezigheid op een internetpoint – blijk ik te kunnen inloggen op een onbeveiligd netwerk. Super! Hoef ik de stad niet meer in! Ik lees eerst de laatste reacties: Pie, Hein, mijn fietsmaatje Aäron, skoonzoon Arnold en dochter Ellen – in het Duits…grandioos! Dan voeg ik de foto’s toe aan het Bludenzverhaal, dat daar niet lukte. Maar plotseling is de verbinding verbroken. Helaas, moet ik toch de stad in.

Merano is een stad met 34000 inwoners en een mooie historische binnenstad. In de 14de eeuw hadden de graven van Tirol hier hun verblijfplaats waardoor de stad een belangrijk handelscentrum was, met al de voordelen daarvan. Door de ligging in het beschutte dal werd Merano een bekend kuuroord, Langs de oevers van de Passer zijn sjieke promenades met fleurige bloemperken en prachtige cipressen, palmen en andere bijzondere bomen, die de stad een zuidelijk charme geven. Hiervan wordt uiteraard veelvuldig gebruik gemaakt om een wandeling te maken.

Merano is een gouden etappeplaats voor een halve rustdag. Alles is gelukt!!

Gevallenen en engelen

Dag 12 – Woensdag 25 augustus

Landeck – Reschenpas –Glurns, 79 km

Totaal 828 km


Om zes uur in de ochtend beieren alle kerkklokken van Landeck lustig tegen elkaar op. Of je wil of niet, tijd om op te staan. Het is prachtig weer. Om kwart voor acht ben ik klaar voor de tocht van vandaag. Het stel dat ook naar Rome fietst is al eerder vertrokken. Met z’n tweeën ruimt het nu eenmaal sneller op. Maar op straat zie ik hen weer. Ze zijn gaan ontbijten bij een bakkertje om de hoek.


Gaandeweg blijk ik in hun spoor te kunnen blijven. Bij klimmetjes lopen ze uit, maar in de afdaling sluit ik weer aan. Als we bij zo’n typische overdekte houten brug wat foto’s maken stellen we ons aan elkaar voor. Mark en Jolanda. Hun reisdoel voor vandaag is evenals het mijne Glurns.

Ik stel voor dat we ieder ons eigen tempo rijden. Als ik op een helling niet kan volgen – ze hebben minder kilo’s bepakking en zijn jonger en sterker – dan hoeven ze niet op mij te wachten.

Toch blijven we lang bij elkaar in het prachtige dal van de woest schuimende Inn. Panorama’s om in te lijsten. We rijden van de ene ansichtkaart in de andere. Genieten. Tot…


Na zo’n 25 kilometer in een snelle afdaling gebeurt het. Jolanda, een eindje achter, roept dat we verkeerd rijden en Mark remt plotseling af en draait om. Aangezien ik vlak achter hem zit kan ik hem niet meer ontwijken. Met een doffe dreun klap ik tegen de grond. In een split second schiet er van alles door je heen. Het einde van de reis, ziekenhuis enzovoort. Mark helpt me geschrokken overeind. Mijn rechter elleboog ligt open. Ook heb ik een vleeswond aan de linker duim en schaafplekken aan mijn rechterknie en rechter handpalm. Toch blijken engelen mee te reizen, want Jolanda is verpleegster en heeft een uitgebreide EHBO-set bij zich. Vakkundig worden mijn wonden verzorgd. Ook geeft ze me twee paracetamols, want het zou pijn kunnen gaan doen.

Als zij net na Pfunds iets te eten halen en een bankje opzoeken om het te verorberen, fiets ik alvast door. “Jullie halen me toch wel in op de klim. Tot straks ergens.”


Die klim naar de Norbertshöhe is een kanjer van kaliber. Vierhonderd hoogtemeters in zes kilometer, een gemiddeld stijgingspercentage van zeven procent met stukken van tien procent. Het gewicht van mijn bepakking is natuurlijk een kolfje naar de hand van broeder Zwaartekracht. Een moeizame klus. Na twee kilometer rijdt Mark me soepel voorbij, een paar honderd meter verder gevolgd door Jolanda. Eigen tempo. De Tour wacht op niemand. Ergens halverwege de klim houdt een bestelbusje in en blijft even naast me rijden. Een hoofd kijkt uit het raam en roept:
- “Do you wanna ride with us?” Vergezeld van een gebaar dat ik mijn fiets achterin kan zetten. De verleiding is groot. Het beeld van Jezus in de woestijn komt even bij me op. De verleidingen van de duivel.

- “No thank you, I do it myself!” sla ik het aanbod af. Zonder spijt. Het gezicht uit het raampje had inderdaad iets van een duiveltje. Dat sikje, die ogen, die hoge haargrens waar plenty plek zou zijn voor een stel horentjes… het engeltje in mij heeft gezegevierd. Terwijl ik verder zwoeg vraag ik me af waarvoor ik dit eigenlijk allemaal doe. Ik kom tot de conclusie dat, als ik me eenmaal een doel gesteld heb, de onderste steen zonodig boven zal komen om dat te halen. Zo is het op meerdere terreinen in mijn leven. Geweest en kennelijk nog steeds.


Klimmen op de fiets is een mix van ervaring en kracht. Als je te hard wilt, rij je jezelf helemaal naar de vaantjes. Rij je te langzaam, dan val je (letterlijk) van je fiets en dat schiet natuurlijk ook niet op. Je moet goed en snel kunnen schakelen, zodat je altijd in een goede, zo licht mogelijke cadans van je benen blijft fietsen en dat heb ik in de loop van mijn Santiagotocht vorig jaar en ook nu weer geleerd. Langzaam, langzaam, 'piano, piano', gaat het bergop. Vanaf een panoramische plek maak ik een foto van Martina in de diepte, waar ik aan de klim begon. Wat een hoogte!


Na een zware klim van ruim een uur, de genummerde haarspeldbochten aftellend van elf naar een, bereik ik om half een de genoemde Norbertshöhe op ruim 1400 meter hoogte. Het is niet echt koel, maar toch trek ik voor de afdaling naar Nauders, prachtig in de diepte gelegen aan de voet van een burcht, mijn jasje aan. Geweldig panorama. Af en toe stop ik om foto’s te maken.


De Reschenpas op 1520 meter bereik ik een klein uurtje later. Ik ben intussen Italië binnengereden! Het klimmen zit er op voor vandaag.


Had je gedacht..! De fietsweg langs de Reschensee is bezaaid met heuveltjes, steil op en af. Steeds moet ik schakelen van klein naar groot. Die voortdurende tempowisselingen zijn zo mogelijk nog vermoeiender dan het beklimmen van een col.


Ergens verderop aan de oever van een volgend meer zitten Mark en Jolanda op een bankje. Ik krijg complimenten dat ik het best snel gedaan heb. Samen rijden we verder. What goes up, must come down. De laatste twintig kilometers door het dal van de Etsch of de Adige is een ware sensatie. Afdalen, afdalen en nog eens afdalen over een prachtig slingerend fietspad, afgezet met houten hekken. Gelukkig rijden we in de goede richting. Hier en daar moeten (mogen) we hellingen omlaag van twintig procent! Een kermisattractie, nee, een achtbaan in een pretpark. Zo rijden we tegen drieën Glurns (of Glorenza) binnen, een oud ommuurd stadje vol toeristen. We zoeken een terras op voor een welverdiend biertje en om te bekijken of we hier blijven – Mark en Jolanda vinden het nog vroeg – of doorrijden naar de volgende kampeergelegenheid. We blijven in Glurns. Bijna tachtig kilometer is genoeg voor vandaag. We hebben bijna de hele dag gereden op de Via Claudia Augusta, een Romeinse weg, die overigens ook al in de bronstijd bestaan lijkt te hebben.

Op de camping wordt snel de tent opgezet. Als even ga liggen val ik in slaap. Ik voel nu pas hoe moe ik ben. En stijf, waarschijnlijk als gevolg van de val vanmorgen.

Als Jolanda en Mark in het stadje uit gaan eten besluit ik rustig op de camping te blijven, zelf te koken en wat te rusten. Jolanda belooft bij terugkomst nog even mijn wonden te verzorgen.

Tot zover dit bericht. Er is geen internetmogelijkheid op de camping en in de stad. Misschien morgen in Merano wel. Dan worden drie dagberichten in één keer geplaatst. Hoop ik.

Het is nu kwart voor negen en de duisternis valt over het dal. Time to rest.

Sankt Anton in Tirol

Dag 11 – Dinsdag 24 augustus

Bludenz – Arlbergpas – Landeck, 52,9 km

Totaal 749 km


Om half zeven sta ik pas op. De hele nacht heeft het gedruppeld, zachtjes geregend… of meer? Als ik buiten kom zie ik in de bekers en het pannetje een laagje van meer dan een centimeter water. Ruim tien millimeter. Dus toch. Ik heb er weer doorheen geslapen.

Wolkenpartijen liggen als wollige dekens over de bergtoppen. Als ik de tent heb droog geveegd, komt er opnieuw zegen van boven. Zo kun je wel bezig blijven. Ik ontbijt met boterhammen van Fitness Brot, gisteravond gekocht in de Spar. Als ik bezig ben met het opruimen van de binnentent begint het opnieuw te regenen. Maar kort, want al snel komt een blauwe hemel tevoorschijn. Het ruikt sterk naar chocolade. Ik realiseer me dat die geur afkomstig is van de Milkafabriek, met de paarse koeien, in het dal.

Al met al een slow start vandaag. Ik zie op tegen de lange klim van 35 kilometer over de Arlbergpas. Er zijn Romerijders die van hieruit de trein nemen, Daar wil ik niet bij horen. De eerste 26 tot Langen am Arlberg wil ik wel rijden - dat is al uitdaging genoeg - maar de acht Caubergen op rij daarna lijken me wat te veel van het goede. Het lijkt daarom een goed alternatief om vanuit Langen dertien kilometer te treinen door de tunnel naar Sankt Anton in Tirol.

Als ik om vijf over negen (pas) vertrek rij ik eerst naar het station om te informeren of ik met de fiets in Langen am Arlberg kan opstappen. Dat blijkt volgens de donkere juffrouw achter het loket alleen maar mogelijk als dat van tevoren gereserveerd is. Dat kan hier in Bludenz. Zo’n reservering is slechts geldig voor één trein. Ik moet een keuze maken tussen de trein van 12.21 en 14.22 uur. Aangezien het inmiddels half tien is lijkt het me onwaarschijnlijk dat ik de 26 klimkilometers binnen drie uur voor elkaar krijg.

- “Das holen Sie schon”, vindt de loketjuffrouw.

- “Wie denken Sie das wissen zu können”, vraag ik met een lachje.

- “Ja, also, Sie habben eine kräftige Figur…”

Ze weet natuurlijk niet dat buiten een fiets staat met vijfendertig kilo bepakking. Ik besluit in te checken voor de trein van 14.22. Als ik die eerdere mis, is het ticket verlopen. Ik voel er weinig voor om met stress en tijdsdruk te gaan rijden. Er hoeft onderweg maar ‘iéts’ te gebeuren… Bovendien ligt er een kans om de tocht rustig te maken als toerist-met-alle-tijd. Een stukje luxe op de koop toe.


Ik rij door het Klostertal niet de Reitsmaroute, die in de eerste kilometers al twee pittige klimmen voor de wielen legt, maar via de Oostenrijkse fietsbordjes richting Klösterle. Wel onverhard maar goed te rijden. Zonder steile klimmen, geleidelijk omhoog door het bos langs een klaterende bergrivier. Een goede keuze, lijkt het.


Na een kilometer of tien sta ik op een smal brugje plotseling oog in oog met een groepje bruinige bergkoeien. Nooit geweten dat die zo groot waren in vergelijking met de koeien vroeger op de boerderij van mijn ouders. Daar sta je dan. Hand op de leuning van de brug… wat nu? Mijn hart bonst even in mijn keel. Maar… je kunt wel blíjven wachten. Er moet iets gebeuren. Vooruit dan maar… rustig rijd ik verder en met een vriendelijk “Grüss Gott, ihr Damen, machen sie einen gemütlichen Spaziergang…?” rij ik de groep voorbij. Ze blijven rustig staan en kijken geïnteresseerd – in hoeverre voor een koe van toepassing – naar die vreemde snuiter op zijn pakezel. Opluchting, dat zeker.


Na 17 kilometer drink ik een chocomel op een terras in Dalaas. Mijn gemiddelde staat op 12,4. Niets om over naar huis te schrijven, maar ik doe het toch. Het is inmiddels elf uur. Nog negen kilometer. De klimmen zullen steeds steiler worden.

Het skidorp Klösterle bereik ik op het moment dat de trein in Langen vertrekt. Zie je nou wel? Maar goed dat ik die van na twee uur geboekt heb. Het gemiddelde is gezakt naar 11,4. Het is broeierig warm, de zon begint te branden. Ik heb na Dalaas nog een tijdje de Oostenrijkse fietsroute gevolgd, maar die wordt op een gegeven moment dermate onbegaanbaar dat ik bij Wald switch naar de route van Reitsma, die voert over een brede asfaltweg. Voortdurend vijf à zes procent omhoog. Het wordt een uitputtingsslag.


Om één uur zwoeg ik uitbundig zweet vergietend met een ‘snelheid’ van vijf kilometer Langen am Arlberg binnen, een ÖBB-Bahnhof en een paar huizen, that’s all. Niks te doen. Geen wandeling door een aardig stadje. Niets. Een leeg station waar om het uur een treint voorbij komt en om twee uur eentje stopt. Ik heb het helemaal gehad. Zesentwintig kilomeer klim met 35 kilo bepakking is voor mijn bejaard lijf meer dan genoeg. Die acht Caubergen die nog komen kunnen me stolen worden. Fini. Een goed besluit om vanochtend in Bludenz ene kaartje gekocht te hebben.

Terwijl ik op het lege station mijn tijd dood met schrijven en sudoku’en begint de lucht snel dicht te trekken met zware wolken die zich over de kale toppen draperen. Het dal waaruit ik hierheen geklommen ben is al volledig volgeblazen met onheilspellend donker grijs. De wind trekt aan en het koelt zo af dat ik mijn jasje aantrek en even later mijn fleece eroverheen.

Als de trein aangekomen is blijkt het compartiment voor mijn fiets helemaal achteraan te hangen. Ik ren als een idioot over het perron en krijgt, totaal buiten adem, de deur niet open. Een eindje verder helpt een vriendelijke jongeman me de fiets een meter hoger te hijsen in een andere wagon. De conducteur doet er later gelukkig niet moeilijk over en helpt me tien minuten later in Sankt Anton zelfs met ‘uitladen’.


Vanaf hier gaat het alleen nog maar naar beneden door een schitterend dal. Maar het slechte weer zit me op mijn hielen. Een ongelijke strijd. Uiteindelijk moet ik capituleren en vlucht na een harde donderklap een openstaande garage binnen. De regen valt met bakken uit de lucht. Auto’s trekken een kielzog van opspattend water achter zich aan. De weg verandert in een wild stromende beek. Onder deze omstandigheden twintig kilometer afdalen is levensgevaarlijk, niet in het minst omdat het onweer blijft knallen, knetteren, donderen en rommelen.

Een paar meter verder is een Gaststätte. Daar zoek ik een gezelliger onderkomen en eet een portie spaghetti, terwijl de hemel in het westen weer begint op te klaren.

Daarna kan ik zonder problemen verder naar Landeck, waar ik plaats krijg op een veldje met twee Romegangers, die morgen ook de Reschenpas over gaan. Leuk.


Ik schrijf mijn belevenissen van vandaag onder een afdak met stroomaansluiting en ga daarna meteen naar de stad waar een internetcafé is. Daar blijkt echter mijn weblog geblokkeerd door de server. Wat ik ook probeer, ik kom er niet op. Geen bericht vandaag. Teleurgesteld keer ik naar de camping terug en kruip onder de slaapzak.