zondag 22 augustus 2010

Conditionele wederopstanding in het Oberschwabenland

Dag 8 – Zaterdag 21 augustus

Sigmaringen – Lindau (Bodensee), 112,3 km

Totaal 610 km


Na een prima nachtrust sta ik in het schemerdonker om kwart voor zes op. Als een echte wielrenner bestaat mijn ontbijt uit de spaghetti die ik gisteravond teveel gekookt heb. Schatten is niet altijd even gemakkelijk, maar ieder nadeel kan ook weer voordelen herbergen. Daarna afwassen, boterhammen smeren voor overdag, opruimen en inpakken. Tussen de bedrijven door repareer ik mijn zonnebril. Toen ik gisteren bij de balie van de camping stond viel er spontaan een glas uit… reparatie blijkt geen kwestie van een schroefje, dat is namelijk gebroken. Ik gebruik een ijzerdraadje van mijn pelgrimsschelp die in Karlruhe plotseling mijn stuurtasje verliet en op de grond kletterde. De draadjes waren gebroken, kennelijk door de optaters van de duizenden Duitse stoepjes waarmee ze in dit land de op- en afritten van fietspaden menen te moeten aanleggen. Om de schelp opnieuw te bevestigen heb ik nieuwe draad nodig. En die heb ik niet. Gelukkig komt een van de restantjes nu goed van pas. Het ziet er wel niet uit, maar wat wil je? Je kunt onderweg nu eenmaal niet snel een nieuwe ‘zonnebril op sterkte’ gaan kopen.

De binnentent is net als gisteren weer druipnat van de dauw. Daarom promoveer ik een van mijn absorberende handdoekjes tot tentdoekje.

Als ik om kwart voor acht wil vertrekken blijkt mijn zonneklep spoorloos. Heb ik ze op de fiets laten hangen en is ze gepikt? Of heb ik ze gistermiddag op het terras laten liggen? Deze laatste optie schiet me pas te binnen als ik alweer een aantal kilometers onderweg ben.

Het is een prachtige dag. Qua weer dan. Om negen uur heb ik de eerste twintig kilometer al achter de wielen. Aan de voet van een helling van zes tot negen procent maakt ik een korte stop en trek alvast mijn fleece trui uit.

De hellingen blijven zich in het Oberschwabenland opvolgen. Zelfs als ze niet in Reitsma’s routeboekje als zodanig omschreven staan, blijken ze er wel degelijk te zijn. Het gaat soms kilometers lang vals plat omhoog. Het lijkt alsof je niet vooruit komt en je begint te vrezen dat de krachten op mysterieuze wijze je lijf verlaten hebben. Na veertig kilometer heb ik het even helemaal gehad. Bij het inrijden van het vlekje Oberochsenbach – geen ossen te zien, de beek wel – plof ik neer in een soort bushaltehuisje. Hier zou ‘officieel’ een klim van zeven procent beginnen maar ik heb intussen alweer kilometers omhoog gereden. Ik zit er behoorlijk doorheen. Mijn conditie overschat? Ik realiseer me dat ik vandaag nog zeventig kilometer verder moet, waarvan de eerste veertig met klimmetjes. Hoe moet dat nu verder?

Ook mis ik mijn zonneklep. Zuidwaarts reizen betekent de hele dag de zon in je gezicht. Het enige wat je kunt doen is smeren met zonnebrandspul. In de routebeschrijving zie ik dat er vijftien kilometer verder in Obersiggingen een camping is. Daar blijven? Voor geen goud. Maar misschien is er wel een zonneklep te koop. Na een langere pauze en een boterham kan ik er weer tegen.


Even later brengt een foute interpretatie van de beschrijving me op een supersteil karrenspoor met steentjes. Hier is geen fietsen meer mogelijk, ik moet eraf en mijn fiets met 35 kilo bepakking naar boven duwen. De wielen glijden voortdurend weg in de steentjes. Het zweet gutst rijkelijk. Boven aangekomen wordt het mij pas echt duidelijk dat ik helemaal verkeerd zit. Vraag me niet waarom, hoezo… Wat nu? In zak en as zitten? Ga je op reis als pessimist of als optimist? Kom… niet moeilijk doen, probeer je humeur aan de zonnige kant te houden. Op den duur krijgt de pessimist misschien wel gelijk, maar de optimist heeft onderweg meer plezier gehad. En daar gaat het om. Genieten van het avontuur, het onverwachte. De beste uitweg uit een moeilijkheid is erdoorheen! Dus.., ik moet gewoon ergens naar toe. Lukraak dan maar. Na een afdaling kom ik uit op een boerenerf waar de weg doodloopt. Een bewoner wijst me in sappig Schwäbisch over het erf en door een wei heen de weg terug naar de route. Zie je wel? Alles komt goed.

Via een lange afdaling door het Deggenhausertal – van zevenhonderd omlaag naar vijfhonderd meter – waarbij ik heerlijk meelift met een groep recreatiefietsers, bereik ik Obersiggingen. Geen winkelplaats maar een gewoon boerendorp. Het is wel een drankenhandel rijk. Ik koop een flesje mix van cola en limonade en eet er op een rond een oude dikke boom getimmerd bankje een boterham bij. Een half uur pauze lijkt ook nu geen overbodige luxe. Het is me stilaan duidelijk geworden waarom Reitsma de route tussen Sigmaringen en de Bodensee in twee etappes ingedeeld heeft. Beide ritten op één dag rijden is alleen weggelegd voor de sterksten. Maar waarom zou ik daar niet bij horen, althans met een paar langere rustpauzes onderweg? De rit verstandig indelen, dat is het advies. En zeker bij dit weer. De temperatuur beweegt zich rond de dertig graden.

Bij een volgende stop gaat ook het fietshemd uit zodat alleen het mouwloze hemdje overblijft.

In Oberteuringen besluit ik met het oog op een klim van elf procent van de route af te wijken, het fietspad van de licht golvende grote weg te nemen en vanaf Eggenweiler weer op de route van Reitsma in te voegen. Een goed idee dat achteraf prima uitpakt. Vandaar is het bijna alleen nog maar afdalen.

Op weg naar Eriskirch – het gaat nu weer heerlijk, een conditionele wederopstanding – rij ik door een enorm fruitgebied. Het lijkt de Betuwe wel. En plotseling… zie ik, wat je in de Betuwe niet ziet, in de verte de contouren van de Alpen. In het dorp enter ik een terras voor een koele 0,4 liter Apfelschorle. Hier bel ik Louise: gearriveerd in de buurt van de Bodensee en het ergste achter me. Opnieuw een half uurtje pauze. Verstand gebruiken.


Daarna krijg ik een stukje Bodenseeroute cadeau, overwegend vlak. Van Langenargen naar Lindau. Om kwart over vier rij ik vijf kilometer na Lindau de poort binnen van Camping Park Lindau am See. Zelfs niet echt moe. Na de inzinking van vanmorgen tot nog met een gemiddelde van achttien. De laatste dertig kilometers heb ik krachtig kunnen doorkachelen. Goed gevoel.

Ik wordt verwezen naar het trekkersveldje. Eerst kijken of er nog plaats is en dan pas inchecken. Die plaats is er nog. Ik ben op tijd, want binnen een half uur wordt de zaak overspoeld door een golf van fietstoeristen. Er ontstaat een sloppenwijkachtig kamp waarin er nauwelijks nog plaats overblijft om tussen de tenten door te lopen.

Ik sta goed. Dit is mijn plek voor de komende twee nachten.


Om zes uur begin ik te koken en na het verorberen van mijn brouwsel en het afwassen van het gebruikte Geschirr is er tijd om gebruik te maken van de aanwezige wi-fi. Een teleurstelling. Het internet wordt gehosted door T-Mobile en kost acht euro per uur. Of een deel ervan. Ik ervaar dit als pure uitbuiting. Ik besluit om morgen dan maar twee dagverslagen ineens te publiceren. Hoe dan ook, bij mijn tent begin ik alvast dit verhaal te schrijven. Zittend op mijn krukje, de laptop op een bank. En dan komen ze, die Mücken vom Bodensee. Ik heb nooit problemen met muggen. Ze lusten me kennelijk niet. Maar die van de Bodensee lijken een andere smaak te hebben. Al schrijvend word ik overal lek gestoken. Langemouwenshirt aan en ze zitten aan je benen; fietsmaillot aan en ze zitten aan je handen en in je nek. Uiteindelijk ben je blij dat je je toch hebt laten overhalen om dat insektenspul mee te nemen.

Vanwege het invallen van de duisternis verplaats ik me met mijn digitale hebben en houden naar het verlichte terras. Tussen het schrijven door heb ik een lang telefoongesprek met Louise. Over elkaar loslaten, de ruimte geven en nog meer.

Een moderne pelgrim schrijft niet in een dagboek, maar tikt zijn indrukken in op een laptop. Mee in de vaart der techniek. Niet zoals vroeger weken, maanden afgesneden van huis, maar via een satelliet op zevenhonderd kilometer afstand met elkaar communiceren.


Morgen heb ik hier een rustdag. Lekker uitslapen, een mis meepikken en de toerist uithangen in Lindau, waar de verre voorouders van Bjarne, de oude Lindauers, vóór 1600 vandaan kwamen. We maken ons op voor de Alpen, die me vanaf mijn tent tegemoet lijken te grijnzen: kom maar op, jongen, we lusten je rauw… en ik hen. Bergen zijn er nu eenmaal om bedwongen te worden.

Het is nu kwart voor elf. Zolang ben ik al een week niet meer opgebleven. Mijn oogluiken beginnen te zakken. Welterusten.

1 opmerking:

  1. Ha pappie! Auw mug hey, wat 'n kle.... muggen! ben blij dat je "anti auw mug" bij je hebt! Succes! Leuk dat je op de plek bent (was) waar de verre voorouders van mijn zoon vandaag kwamen! Bijzonder hoor.... x

    BeantwoordenVerwijderen